Roepende in de woestijn werd kardinaal

In memoriam

‘Een roepende in de woestijn’, zo omschreef de Leeuwarder Courant de rol van kapelaan Ad Simonis tijdens het Pastoraal Concilie dat van 1968 tot 1970 werd gehouden in Noordwijkerhout. Doel van het concilie was de besluiten van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) in Nederland in de praktijk te brengen. Al snel bleek dat het Pastoraal Concilie verder ging: zo kwam het tot een voorstel om het verplichte priestercelibaat af te schaffen. Het was een revolutie binnen die rooms-katholieke Kerk die ook daarbuiten veel belangstelling trok: niet alleen in Friesland maar over heel de wereld.

Om de samenstelling wat evenwichtiger te maken besloten de bisschoppen kapelaan Ad Simonis tot lid van het concilie te benoemen. Hij was op dat moment kapelaan van de Sacramentsparochie in Den Haag, met als taak het pastoraat in het ziekenhuis in die parochie. Hij stond bekend als uitgesproken conservatief.

Je zou kunnen zeggen dat deze benoeming de rest van zijn leven bepaalde. Simonis ontpopte zich als een geducht en welsprekend tegenstander van de progressieve leden van het Pastoraal Concilie. Maar veel invloed had hij niet. ‘De veelvuldig het woord voerende kapelaan Simonis is nimmer uitgefloten of weggehoond’, schreef het dagblad De Tijd. Men luisterde dus beleefd en haalde zijn schouders op over die conservatieve kapelaan uit Den Haag. Dat merkte Simonis zelf ook: ‘De meesten beschouwden ons als een soort Neanderthalers, mensen die niet met hun tijd waren meegegaan.’

Groot was de schok toen juist hij eind 1970 werd benoemd tot bisschop van Rotterdam. Ook in Rome had men het concilie gevolgd en Simonis herkend als iemand die trouw was aan de leer van de Kerk. In Nederland werd hij beschouwd als het boegbeeld van de conservatieve katholieken. Niet bepaald iemand die in staat zou zijn de groeiende kloof tussen conservatieve en progressieve katholieken te overbruggen.

Zo had zijn optreden tijdens het Pastoraal Concilie diepgaande gevolgen voor de Nederlandse kerkprovincie, maar ook voor hemzelf. Het liefste was hij kapelaan gebleven. ‘Ik heb mij ertegen verzet, maar toen men nogmaals een beroep op mij deed, heb ik toegezegd. Maar ik heb nooit staan popelen om bisschop te worden, ik was met veel liefde parochiepriester gebleven’, zei hij in een interview met het Katholiek Nieuwsblad.

En ook toen hij aartsbisschop van Utrecht en kardinaal werd, deed hij dat omdat hij het als zijn plicht zag. Langzamerhand kreeg hij meer waardering toen de storm van de jaren zestig was gaan liggen. Ook toen bleek toen hoe standvastig hij was: hij was niet iemand die met alle winden meewaaide en steeds vooral betrokken bij mensen, ook in de jaren zestig:

“Je hoorde niets anders dan slogans over een nieuw kerkbeeld en nieuw mensbeeld. De culturele en seksuele revoluties van 1968 kondigden zich aan, terwijl ik dagelijks te maken had met zieke en stervende mensen, jong en oud.”

Foto: Bisschop Simonis in 1971 door Punt (ANEFO) – GaHetNa 924-1669, CC0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=49741646