Brief uit de missie 135: Goed nieuws uit de missie van Oscar Conard

handgeschreven brieven

Veel brieven uit de missie hadden een klagerig karakter. Dat is goed te begrijpen. De jonge priesters verlieten hun vaderland en kwamen vaak terecht in een omgeving die in vergelijking met Europa soms zeer primitief over kwam. Bovendien riep hun aanwezigheid nogal wat weerstand op. Ze probeerden de mensen er immers toe te brengen hun traditionele ideeën af te zweren en over te gaan op een andere religie, waar ze geen enkele binding mee hadden. Vaak moesten ze met ‘praktische’ voordelen over de streep getrokken worden.

In een brief, die anno 1913 gepubliceerd werd in de Annalen van de Voortplanting des Geloofs, repte Oscard Conard (1871-1947) niet over die voordelen. De Belg, afkomstig uit Marchienne-au-Pont, was in 1895 op de stoomboot naar het verre oosten gestapt en verrichtte zijn missionariswerk in het noordoosten van China. De brief straalde een en al optimisme uit. Niet voor niets werd hij afgedrukt met erboven: ‘Wonderbare voortgang der bekeringen’.

Conard beschouwde zich slechts als getuige van de heerlijke opbloei van bekeringen. ‘Gelukkig getuige. Want is er niet alle reden God te danken, als dagelijks zoveel zielen aan de heerschappij van satan onttrokken worden.’

De Belg sprak bovendien erkentelijkheid uit voor het pionierswerk van Jan Uijt de Willigen uit Oud-Gastel, die onder zijn taak bezweken en onder ‘zoveel ijver en toewijding’ gestorven was. De Noord-Brabander, aldus Conard, bracht tot stand, regelde, leidde en gaf een voortstuwende richting aan de verbreiding van het katholieke geloof in streken waar de mensen tot dan toe doof waren gebleven voor het apostolaat. ‘De goede God heeft hem tot zich geroepen, maar het schijnt dat de dierbare overledene ons werk van daarboven blijft zegenen.’

Studie van de catechismus

De missionaris van Scheut maakte een enigszins verbaasde indruk. ‘In deze omgeving leggen nog niet gedoopte Chinezen (catechumenen) een bewonderenswaardige ijver aan de dag voor de studie van de catechismus. Wij hoeven hen niet te stimuleren. Hele families wijden zich aan de studie. Al hun vrije tijd besteden ze aan een zaak die zij van het hoogste belang achten. Kinderen van zes jaar komen hun gebeden en een gedeelte van hun catechismus opzeggen. Die hebben ze op de knieën van hun vader of moeder geleerd.’

Conard had het niet onbewogen gelaten. ‘Soms storten wij tranen van ontroering.’

Omwenteling

In een streek waar de mensen tot voor kort weinig belangstelling voor het ware geloof aan de dag gelegd hadden, was volgens hem sprake van een radicale omwenteling. ‘De genade heeft haar bewerkt en haar snel vruchtbaar gemaakt. Zij is bijna geheel bekeerd en een waar voorportaal geworden van het paradijs, waar men slechts het opdreunen van gebeden en catechismuslessen hoort.’ Hoe kon een missionaris het zich mooier voorstellen.

Vooral in de strenge winter, als er niet op het land gewerkt kon worden, maakte het geloof vorderingen. ‘De goede boeren leggen zich met een ernstige studie toe op de christelijke leer. Dat is zwaar voor ze want hun arme hoofden zijn onbedreven in de letteren. Zowel oude mannen en vrouwen als jongens en meisjes hebben zich al zo zeer bekwaamd dat ongeveer de helft van hen de catechismus kent. Het is onverklaarbaar voor iemand, zoals ik, die weet hoeveel moeite dat gekost moet hebben.’

De bekeerlingen hadden hun les niet alleen geleerd, ze pasten ook toe wat ze hadden moeten leren. ‘Met grote ijver onderhouden zij reeds alle geboden van God en de Kerk. Ze hebben zelfs geld ingezameld om een klok te kopen. Sinds twee maanden roept die klok hen op voor de morgen- en avondgebeden en zondagsmis.’

Oscard wist het zeker: ‘God, die hen tot het geloof geleid heeft, schijnt bijzondere plannen met deze nieuwe christengemeente te hebben. Buitengewone gunsten, die van deze vaderlijke inzichten der goddelijke voorzienigheid getuigen, vallen nagenoeg allen ten deel. Deze, van haard tot haard overgebracht en medegedeeld, onderhouden er een ijver, die opvallend is en vooral van onze zijde een bijzondere medewerking afdwingt. Het gebed en het doopsel verrichten er wonderen.’

Gebed leidt vanzelf tot wonderen

‘O, het gebed! Wanneer een christen geregeld bidt, is zijn zaligheid verzekerd,’ aldus de missionaris. ‘Wanneer een catechumeen geregeld bidt, dan eerst weet men dat hij geloof bezit en mag men hopen de zaligheid aan een ziel te meer verschaft te hebben. Maar deze catechumenen bidden allen, en hun gebed wordt dikwijls op een bijzondere wijze verhoord.’

Wonderen konden niet uitblijven. ‘Een herder leidde zijn kudde over een hoge berg, toen een vreselijk onweer opstak, vergezeld van een regen van hagelstenen als duiveneieren zo groot. Men moet weten dat ieder jaar vele schapen door de hagel gedood worden.

Onze catechumeen verloor zijn tijd niet: neergeknield riep hij zijn nieuwe God aan, de ware God, die de hagel gebiedt en elke steen leidt. Als een teken van de hevige slag, is zijn strohoed op tal van plaatsen door de reusachtige stenen doorboord, maar van zijn schapen is geen enkel gekwetst.

Steeds biddende, en zijn smeekgebed in een dankgebed veranderende, voerde hij zijn kudde ongeschonden naar de schaapstal terug. Het gehele dorp juichte met hem en bracht, tot diep in de nacht, de enige ware God der christenen lof en dank.’

Voor de herder aanleiding om te blijven bidden. ‘Vol vertrouwen stuurde hij zijn gebed tot de hemelse Vader, die hij ternauwernood kende.

Toen de Chinees ’s avonds terug naar huis keerde merkte hij dat een van zijn beste schapen ontbrak. Was hij in de muil van een wolf of in van die diepe kloven gevallen? Hij wist het niet.’

De herder wist wat hem te doen stond, rapporteerde de Belg. ‘Onafgebroken bad hij het Onze Vader, keerde naar de berg terug, liep steeds rechtuit en bleef zoeken.

Zo kwam hij bij een nauwe spleet. In de half-donkere nacht onderscheidde hij iets wits. Zijn schaap zat in de spleet gevangen als tussen een schroef – met de poten in de lucht – en stond op het punt te stikken. De herder kwam juist op tijd.’

Conard voegde er nog aan toe: ‘Al was het in leven gebleven, zou het niet ontkomen zijn aan de tand der wolven, die in deze woeste bergstreken in groot getal rondsluipen.’

Opnieuw was het feest. ‘Gelijk de goede herder van het evangelie, voerde hij het dankbaar en verheugd naar de schaapstal terug. De volgende dag was hij het onderwerp van ieders gesprekken. Men betastte en liefkoosde hem en zijn schaap. Nieuwe lof steeg op naar de hemel.’

Nog een voorbeeld

Ook elders in de streek kwam er hulp van boven. Er woonde een brave huisvader met zijn twee zonen.

Ze waren nog niet gedoopt maar wel oprecht gelovig. En toen gebeurde het.

Op zekere dag vermaakten de jongens zich met elkaar op de bed-oven (kang). De oudste sprong naar beneden. De jongste wilde zijn voorbeeld volgen maar viel met zijn hoofd op een houtblok.

Het kind kwam ongelukkig terecht. ‘Aan het voorhoofd vertoonde zich een brede wond. Een dikke streep bloed stroomde eruit. Bewusteloos bleef hij liggen. Grote ontsteltenis in huis.’

Zijn vader snelde toe. Hij wist wat hem te doen stond. ‘De man tilde het jongetje op en hield het in zijn armen. Voor een heiligenbeeld stortte hij de vurigste gebeden uit.’

Dat hielp slechts een beetje. ‘Het kind kwam weer tot zich zelf, maar scheen een algehele verstandsverbijstering te hebben. Het at of dronk niet meer. De vader, aan wanhoop tot prooi, begon de Almachtige opnieuw te smeken aan zijn kind de gezondheid terug te geven. Hij smeekte en kermde.’

‘God is zelf ook vader,’ legde Conard uit. ‘Hij had medelijden met al dat verdriet en beloonde het vurig geloof.’ Wat in het gewone leven onmogelijk leek, gebeurde in de Chinese missie. ‘Het kind wendde het hoofd naar zijn troosteloze vader, lachte hem minzaam toe en verklaarde zich genezen. Men gaf hem te eten. Hij liet zich het allemaal goed smaken. Inderdaad hij was genezen.’

Zo’n gebeurtenis had een duidelijk effect. ‘Het geloof van de buren werd erdoor versterkt. Enige nieuwe families lieten zich als catechumenen inschrijven.’ Ook zij wilden zo snel mogelijk gedoopt worden.

Conard: ‘Het heilig sacrament van het doopsel staat bij onze christenen in hoge achting.’

Bekeerd echtpaar

De missionaris van Scheut haalde steeds nieuwe voorbeelden aan. Zoals: ‘Een oude vrouw lag op sterven. Een ramp. Zij was niet gedoopt.’ De vrouw was wel op de goede weg. ‘Aan al het bijgeloof van de heidenen had ze al vaarwel gezegd.’ Maar omdat ze nog niet gedoopt was vreesde ze dat ze in de hel zou komen. Om het sacrament toegediend te krijgen moest je bijvoorbeeld aantonen dat je de catechismus goed kende.

Maar er moest onmiddellijk ingegrepen worden. In geval van nood mag en moet iedereen dopen. ‘Men ging een gedoopt christen halen. Deze wekte haar tot berouw op en diende haar het doopsel toe.’

De behandeling had nóg een effect, kon je lezen in de Annalen van de Voortplanting des Geloofs: ‘De oude vrouw, die stervende was, stond op. De volgende dag was zij genezen.’

Een man in haar omgeving kon niet achterblijven. ‘Oprecht dankbaar gaat hij sinds die dag met hart en ziel tot onze godsdienst over. Ondanks zijn zeventig jaren leeft hij trouw de vasten- en onthoudingsdagen na. Bovendien maakt hij propaganda bij zijn heidense buren en de catechumenen van de omtrek.’

De pater uit het verre Europa kon het goed met de man vinden. “‘De hemel der christenen,’ zegt hij, ‘lacht mij reeds toe.'”

Het katholieke geloof had ook voordelen voor de bekeerling, zoals de verplichte zondagsviering: ‘Op zondag niet werken is zeer gemakkelijk. Bidden is voor mij uitrusten – ja een traktatie.’ En de rest viel ook wel mee. ‘Sinds de laatste maanden heb ik niet meer gevloekt. Het vasten hindert mij niet en de overige geboden leveren op mijn leeftijd geen moeilijkheden op.’

Zonderlijke dingen

Oscar Conard, de Scheutist, was enigszins terughoudend aan het einde van zijn brief uit de missie. ‘Ik dis u dit alles niet als wonderen op. Maar er gebeuren zoveel zonderlinge dingen dat de gedachte zich aan mij opdringt: “Als de goede God zodanig wilde optreden om de catechumenen tot vurige christenen te maken, kon Hij niet anders handelen.”‘

Hoe dan ook, tevreden kon de missionaris vaststellen: ‘De aandrang naar onze heilige godsdienst van de mensen hier is ongetwijfeld alleszins bewonderenswaardig. Nooit zag ik iets dergelijks. De ontelbare wonderlijke gebeurtenissen, een gevolg van de nieuw-gelovigen (neofieten) in het gebed, het doopsel, de gebruiken der Kerk, zijn eveneens het grote middel waarvan God zich bedient om de steeds aanwassende drommen van catechumenen tot zich te trekken.’