Brief uit de missie 136: Johan Bekkers, een Nederlandse missionaris in de Amerikaanse Burgeroorlog

handgeschreven brief

Missionarissen die vanuit Nederland de wijde wereld introkken om er het katholieke geloof te verbreiden belandden soms in oorlogsgebieden. De Tilburger Johan Bekkers arriveerde anno 1854 in de Amerikaanse staat Kentucky. Zeven jaar later, op 12 april 1861, brak de Amerikaanse Burgeroorlog uit toen een groep zuidelijke staten zich losmaakte van het noorden en Fort Sumter in de haven van Charleston (South Carolina) aanviel. Na de slag om Bull Run, bij Manassas (Virginia) op 21 juli 1861, explodeerde de strijd.

Bekkers was gestationeerd in Louisville, tamelijk ver weg van de strijdende partijen. Kort daarvoor had hij om medische redenen echter een reis gemaakt naar Cincinnati, Pittsburgh, Philadelphia, Baltimore en Washington. ‘In die laatste stad was ik juist toen de nieuwe president Abraham Lincoln geïnstalleerd werd,’ schreef hij op 13 juli 1861 in een brief, die in de Godsdienstvriend afgedrukt werd.

De Brabander zag de bui al hangen. ‘Een groot gedeelte van dit land zal weldra een treurtoneel van oorlog worden. Wat jammer dat zulk een land als dit, het mooiste, vruchtbaarste, voorspoedigste in de wereld, verwoest moet worden. Deze oorlog verblindt de gemoederen der mensen.’

Slavernij

Bekkers was niet tegen de slavernij in de zuidelijke staten. ‘De slaven zijn er veel gelukkiger dan de vrije zwarten in het noorden.’ De verontwaardiging van diegenen die bij de laatste presidentsverkiezingen op Lincoln gestemd hadden schreef hij toe aan de dominees. ‘De protestanten in de vrije staten [het noorden, red.] hebben jarenlang afschuwelijke dingen aangaande slavernij te horen gekregen. Hun predikanten hebben niet opgehouden vanuit de bijbel te bewijzen dat de slavernij, zoals die hier bestaat, een grote belediging tegen de menselijke vrijheid is.’

In een eerdere brief had hij zich al positief uitgelaten: ‘De slaven volgen doorgaans de godsdienst van hun meesters en diegenen, welke aan katholieken toebehoren, zijn gelukkig. Sommigen van deze zwarten zijn zeer godvrezend.’

Klaar voor de strijd

Velen in de omgeving van de Nederlandse priester maakten zich op om hun bijdrage aan de Burgeroorlog te leveren. ‘Allen bereiden zich voor op de strijd. Er is nauwelijks een man zonder wapens. Elke stad, elke gehucht, elke buurt heeft zijn compagnieën.’

De noorderlingen hadden er volgens hem zin in. ‘Zeer verschillend van wat ik zelf in mijn jeugd in Holland gezien heb, wanneer vaders en moeders, omdat hun zonen moesten optrekken, weenden, zie ik deze niet alleen wenen maar hen zelfs aanmoedigen om te vechten. Zelfs vaders met een talrijk huisgezin verlaten alles om aan de oorlog deel te nemen.’

De economische gevolgen lieten zich raden. ‘Ofschoon het land met een zeer rijke oogst gezegend is heerst er al veel armoede omdat de fabrieken bijna allemaal werkeloos zijn.’

Lincoln besefte dat er veel geld nodig was om de zuidelijke staten tot gehoorzaamheid te dwingen. ‘Het congres heeft de petitie van de president, die om zeshonderd miljoen dollar vroeg om de oorlog voort te zetten, ingewilligd. De troepen kosten een miljoen per dag. Op goederen als koffie en suiker wordt oorlogsbelasting geheven.’

Gevolgen voor de godsdienstbeleving

De Burgeroorlog greep tevens in op het bekeringswerk. ‘Men hoort bijna over niets anders spreken dan over de oorlog. Het is een vreselijke gesel Gods. Alles lijdt er bij, vooral godsdienst en goede zeden.’

Dat was jammer. Het ging juist zo goed na ‘droevige tijden waarin de katholieken veel moesten verduren, verscheidene kerken aangerand waren en onze domkerk meer dan eens bedreigd is geweest – zonder te spreken van de beschimpingen aan welke wij zelf onderworpen zijn geweest’.

Bekkers: ‘Op mijn laatste missie-toernee heb ik veertig bekeerlingen gedoopt. Velen zijn genegen het heilig geloof te omhelzen. Honderden, die hun godsdienstplichten sedert jaren niet meer hadden waargenomen, naderden tot de heilige sacramenten. Driemaal per dag heb ik gepreekt. Een groot aantal protestanten kwam naar mij luisteren’.

In een andere brief uit de missie schreef Bekkers dat hij soms veertien tot vijftien uur per dag biecht hoorde.

Een half jaar later

In een volgend schrijven (30 januari 1862) gaf Bekkers de actuele situatie aan. ‘Wij zijn thans in het midden van een vreselijke oorlog waarvan het einde nog niet te zien is.’

De missionaris keerde zich inmiddels onomwonden tegen de zuiderlingen die een eigen president gekozen hadden in de persoon van Jefferson Davis (1808-1889). Hij duidde hen aan als ‘belhamels’, die zich goed voorbereid hadden op wat onvermijdelijk was geworden. ‘Ze bekleedden [al] hoge ambten onder het federale gouvernement. Sommigen behoorden tot het marine-departement, anderen tot dat van oorlog; een van hun generaals (Floyd) was minister van oorlog. Krijgsvoorraad was van het noorden naar het zuiden gezonden, en onder een of ander voorwendsel werd het noorden verzwakt en het zuiden versterkt.’

Volgens de Nederlandse priester in Kentucky beschikten de zuiderlingen bovendien over de beste legerleiders. ‘De confederate staten hebben de beste generaals. Men mag wel besluiten dat zij geen katjes zijn om zonder handschoenen aan te pakken. De grote overwinningen, welke tot nu toe behaald zijn, waren [dan ook] aan hun zijde.’

Bekkers keek verder dan de korte termijn. Hij was ervan overtuigd dat het noorden de overwinning zou gaan behalen. ‘Het federale gouvernement heeft zich versterkt. Er is nu een leger van zevenhonderd duizend man. Het Congres heeft een toelage van twee miljoen dollar per dag toegestaan. Daardoor moeten de noorderlingen het zuiden ten slotte ten onder brengen en het confederate gouvernement [van Jefferson Davis] vernietigen.’

Internationale situatie

Washington had gekozen voor een blokkade van het zuiden op zee. Legerleider Winfield Scott besloot zijn tegenstanders te isoleren. Met name wilde hij verhinderen dat die door konden gaan met het exporteren van hun belangrijkste product: katoen.

Maar was iets dergelijks wel haalbaar?

De missionaris vroeg zich af: ‘Zullen Engeland en Frankrijk zich aan de blokkade onderwerpen?’

Vooral over de houding van de machtige Britten had hij zijn twijfels. ‘Noord-Amerika heeft zich [in 1776] afgescheurd van Engeland. De oude John Bull heeft dat nooit vergeten. Ze zijn daar nog steeds jaloers op de voorspoed, rijkdom en macht van de Verenigde Staten. Wellicht zullen zij van de gelegenheid gebruik maken om [ons] te verzwakken en te breken.’ Recentelijk was hem gebleken dat Engeland naar een voorwendsel zocht om opnieuw de oorlog aan Washington te verklaren.

Verdeeldheid

Hoewel pater Johan ervan overtuigd was dat het noorden de strijd op den duur zou winnen, maakte hij zich zorgen over de consequenties van de strijd. Zou het land niet altijd verdeeld blijven, vroeg hij zich af. ‘Het is te vrezen dat het een langdurige oorlog zal zijn en dat de eenheid nimmer meer zal worden tot stand gebracht.’

Bovendien was men het in eigen gelederen niet eens. ‘Het volk is verdeeld. Terwijl sommigen denken en beweren dat de zuidelijke republiek ten onder moet gebracht worden, roepen anderen voor vrede en de staking der vijandelijkheden en willen het confederate gemenebest [de republiek van Jefferson Davis] erkend hebben.’

Die verdeeldheid pakte slecht uit. ‘Hij verzwakt niet alleen het gouvernement, maar ontzenuwt ook de moed van de soldaten en brengt verbittering tussen vader en zoon, broeder en broeder, burger en burger teweeg.’

Aan zijn gehoor in Nederland legde de missionaris uit dat die zich geen denkbeeld kon vormen van de heersende toestand in het land waar hij het bekeringswerk deed. ‘In minder dan een jaar hebben meer dan een miljoen mensen vrijwillig dienst willen nemen. Daarmee hebben ze zich blootgesteld aan al de ellende van het kampleven en de gevaren van de oorlog.’

De gevechten vonden inmiddels ook in Kentucky plaats. ‘Onze ongelukkige staat is nu het toneel van de oorlog. Het getal troepen hier is niet veel minder dan driehonderd duizend man.’

Het leven was er niet beter op geworden. ‘Armoede, ellende, onzedelijkheid, noodwendige gevolgen van oorlog, steken het hoofd op. De fabrieken, welke zoveel werk verschaft hebben, liggen nu bijna stil. De rivieren en spoortreinen, welke zoveel bij brachten om vlijt en nijverheid te bevorderen, zijn geblokkeerd. De kooplieden kunnen hun gelden voor afgeleverde goederen niet inzamelen. De correspondentie tussen het noorden en het zuiden is geheel gestremd.

In het kort, alles wat een natie gelukkig maakte en wat dit groot en schoon land boven andere landen, welke ik ooit bezocht heb, in uitmuntende graad ten toon spreidde, is zo niet geheel verdwenen, ten minste merkelijk verminderd.’

Hulp uit de katholieke missie

Voor de verkondigers van het katholieke geloof had de onderlinge oorlog ook voordelen, besefte Johan Bekkers. Hij kon het goed duidelijk maken in zijn brief uit de missie. ‘In Louisville alleen al,’ schreef hij, ‘moeten nu niet minder dan duizend zieken zijn. Ze zijn verdeeld in verschillende hospitalen, meestal onder de zorgen van de Zusters van Liefde.’

Die hulp kwam evenwel nogal eens te laat, of sorteerde onvoldoende effect. ‘In één slag, hier in Kentucky geleverd, zijn ongeveer zeshonderd doden gevallen onder wie [de zuidelijke] generaal Felix Zollikoffer.’

Als de militairen dreigden te overlijden grepen de zusters in. ‘Velen zijn gestorven. Een aanzienlijk aantal van hen heeft [evenwel] onder de tederhartige en zorgvuldige liefde het heilig doopsel ontvangen.’

De missionaris uit Tilburg bleef optimistisch. ‘Uit dit alles, vertrouwende op Gods goedheid, zie ik veel goeds ontstaan.’ Natuurlijk moest hij toegeven dat oorlog een ‘vreselijke gesel’ was. Als God hem de kans gaf om te kiezen zou hij zelfs aan pest en hongersnood de voorkeur geven. Immers: Een grote ijver van vele jaren was vereist om de gevolgen in godsdienstig en zedelijk opzicht uit roeien.

‘Maar wie weet of de goede God dit niet als een middel voor de verbreiding van het geloof aanwendt.’

Een generatie nieuwe immigranten uit Europa was volgens hem te materialistisch geworden. ‘In hun welvaart en roem hebben die Amerikanen zich te veel in alles wat onbestendig en vergankelijk is verdiept en God en wat in Hem ons kan gelukkig maken, uit het oog verloren.

De meesten zijn nog heidenen, kennen zelfs de noodzakelijkheid van het doopsel niet, en hoe kunnen zij het weten zonder een buitengewone genade van God?’

Bij de protestantse dominees kwam je niet verder. ‘De predikanten raden het aan, maar stellen het [doopsel] niet als een noodzakelijk middel ter zaligheid voor.’

De katholieke religieuzen hadden meer te bieden. ‘Diegenen welke nooit iets goeds van de katholieke godsdienst gehoord hebben komen nu in nieuwe betrekking met haar dienaren. In het ruwe kampleven voelen zij zich door allen verlaten. In de beproevende ogenblikken van ziekte vallen zij in de tedere handen van zelf opofferende zusters. Die voorzien niet alleen in hun lichamelijke noodwendigheden, maar spreken hen ook troostende woorden voor hun ziel toe. Dan komt de priester en biedt hen zijn dienst aan,’ zo zette Bekkers het op papier.

Met retorische vragen beëindigde de Nederlander zijn betoog. ‘Moet dit niet een diepe indruk maken op hun hart? Zal de goede God niet gaarne de de dienstbaarheid en gebeden van deze goede zusters aannemen als het voorbeeld van hun liefdewerken – ten gunste van deze zielen in het bijzonder en de Kerk in het algemeen? Zal de geur der goede werken hierdoor niet alom verspreid worden?’

Bekkers: ‘Ik heb er alle vertrouwen in.’

Andere Brabanders

Meer Brabanders waren werkzaam in deze binnenlandse oorlog. ‘Onder het gewoel der soldaten en het gekletter der wapenen hebben twee uitmuntende Jezuïeten, de paters [Cornelis] Damen en [Arnold Smarius], beide uit Noord-Brabant, hier missie gegeven.’

Succes was niet uitgebleven. ‘Duizenden, waaronder velen die hun godsdienstplichten vele jaren verzuimd hadden, naderden de H. Tafel. Bovendien lieten enkele tientallen zich opnemen in de alleen zalig makende Kerk.’

Een taak

Bekkers poneerde dat de missionarissen een belangrijke taak hadden. ‘In weerwil van al de pogingen, welke de aartsvijand der zielen aanwendt om de vooruitgang van Gods werk te verhinderen hebben wij alle dwaal-leringen, welke als onkruid op de akker van de Kerk van haar begin ontstaan zijn, tegelijk met het protestantisme te bestrijden. Wij weten, dat kan niet ineens gedaan worden. Het vereist tijd, werk en geduld. Maar wij zullen zegevieren.’

Na de Burgeroorlog zou het gaan gebeuren. ‘Op dit moment zijn wij niet in staat vele kerken, scholen en religieuze gestichten te bouwen. De oorlog en zijn gevolgen beletten het ons. Maar als de rust weer hersteld is dan zal goed nieuws van deze zijde van de Oceaan te verwachten zijn.’