Europese missionarissen trokken de wijde wereld in om het katholieke geloof te verbreiden. Vaak opereerden ze alleen of in een klein aantal. Ze waren maar beperkt op de hoogte van de taal en cultuur van de mensen die ze wilden bekeren. Om zo veel mogelijk resultaat te bereiken maakten de geestelijken gebruik van lokale helpers, die ze catechisten noemden.
door Harry Knipschild
J. Polman, lid van de congregatie van de Heilige Geest, verduidelijkte anno 1937, 83 jaar geleden, hoe dat in z’n werk ging in Bagamoyo, Tanzania, niet ver van de hoofdstad Dar es Salaam. In zijn tijd lag de kuststad in Engels Oost-Afrika. Voor de Bode van de Heilige Geest, het maandblad dat in Weert (Limburg) door het missiegenootschap uitgegeven werd, schreef hij een artikel, dat in juni van dat jaar afgedrukt werd. In de inleiding citeerde hij de voormalige missiebisschop Franciscus Xaverius Vogt die twintig jaar eerder verklaard had: ‘Een missie zonder catechisten is een verlamde, ja een verloren missie.’
Duidelijke taal.
Missie vanaf 1868: bekeerde slaven
Polman legde zijn lezers uit hoe het gegaan was. ‘Onze eerste missionarissen kwamen anno 1862 aan in Zanzibar [eiland bij Bagamoyo]. Zij begonnen de vele ongelukkige slaven los te kopen, die de Arabieren vanuit het [Afrikaanse] binnenland op de slavenmarkt van Zanzibar aangevoerd hadden – met name de kinderen, de zwakken en de zieken.’
Die slaven, nu onder de hoede van de missionarissen, wilden wel tot het katholieke geloof overgaan. ‘De paters legden zich toe op hun opvoeding. Deze vrijgekochte slaven vormden de kern van de eerste christenheid van Oost-Afrika.’ Bij de andere bewoners van Zanzibar wisten ze weinig te bereiken: ‘Alles was mohammedaan’.
De losgekochte kinderen werden weldra gedoopt en met elkaar in een katholiek huwelijk verbonden. Met die voormalige Arabische slaven vestigden de missionarissen van de Heilige Geest zich in Bagamoyo. Polman: ‘Daar werd hetzelfde systeem toegepast als in Zanzibar: zoveel mogelijk slaven vrijkopen en ze in de missie tot degelijke christenen opvoeden.’
Het was een hechte gemeenschap. ‘Ook nadat zij, gedoopt en gehuwd, het eigenlijk internaat verlaten hadden, bleven zij vlak bij de missie en leefden binnen de omheining van de missie. Want in de eerste tijden waren onze missionarissen verplicht zich in een soort fort op te sluiten om beschut te zijn tegen de aanvallen van vijandige stammen.’
Uitbreiding van het missiegebied
De paters wilden verder. ‘Ze begrepen heel goed dat de missionering geen vorderingen kon maken, als ze alleen in Bagamoyo bleven. Na verschillende verkenningstochten trokken zij in 1878, tien jaar na hun vestiging in Bagamoyo, met een groepje jongelui naar Mhonda in het Nguru-gebergte.’
In Mhonda werden voorlopig gebouwen ingericht en velden klaargemaakt voor voedsel. ‘De oudsten gingen vervolgens hun katholieke bruiden halen. Ze zaten nog in het internaat. Na hun huwelijk in Bagamoyo trokken zij naar Mhonda.’
Vanuit hun nieuwe standplaats begonnen de Europeanen te opereren – met een beperkte score. ‘Zij hadden wel het geluk verschillende kindertjes in de hemel te helpen, maar ze kregen geen vat op de mensen – tenminste niet in die mate die men wenste.’
De vertegenwoordigers van de Heilige Geest zetten natuurlijk door. Door onderwijs aan te bieden legden ze contacten. Hun behuizing maakte eveneens indruk in het Afrikaanse binnenland. ‘De mensen in de onmiddellijke omgeving van de missie werden vertrouwelijker met de missionarissen. Sommigen begonnen te luisteren naar de onderrichting van van de paters. Zo kregen ze hun eerste doopleerlingen en eerste christenen.
Een of ander van de nieuw-bekeerden vertelde het nieuwtje aan vrienden en kennissen die verder weg woonden. Na enige tijd wensten sommigen van hen ook wel eens kennis te maken met die blanken die in dat hele grote huis woonden.’
Helpers van de missie
Zoals altijd was er een tekort aan Europese priesters. ‘De missies lagen honderden kilometers van elkaar verwijderd. De paters zagen goed in dat er op ongeveer iedere twintig kilometers een missiepost moest zijn om het hele gebied met succes te evangeliseren. Maar waar de paters vandaan halen?’
Polman: ‘Er moest op een ander middel gezonnen worden. Sommigen kwamen van ver om eens poolshoogte te nemen van het doen en laten van de missionarissen, waarover hen door hun christenvrienden verteld was. Enkele paters kwamen op het idee om christenen, die door woord en voorbeeld belangstelling hadden weten te wekken voor de paters en hun godsdienst, in te schakelen.’ Ze werden opgeleid om zelf katholiek onderwijs te gaan geven in de dorpen van hun familie, vrienden en kennissen. ‘Zo werd het catechistensysteem ongemerkt ingevoerd. Bijna iedereen kon nu bereikt worden.’
Problemen met catechisten
Het inschakelen van catechisten was voorlopig nog een experiment met steeds wisselende medewerkers. ‘Bij elke verandering van personeel was er gevaar. Als een pater met opoffering iets tot stand had gebracht zou dat onder zijn opvolger, die het nut van deze methode niet inzag, weer te niet kunnen gaan.’
De bisschop kwam evenwel tot de conclusie dat dit de noodzakelijke en enige nuttige aanpak was. De missiebaas nam dan ook zijn verantwoordelijkheid. ‘Hij legde de methode op aan de missionarissen.’
Polman had er begrip voor dat lang niet alle paters sympathie hadden voor hetgeen hen van hogerhand werd opgedragen. ‘Laten we zwijgen over de vraag of deze methode de juiste en de meest succesvolle was. Want die vraag komt op bij elk nieuw initiatief. Maar een moeilijke vraag was of het wel voorzichtig was catechisten op veertig, vijftig en zestig kilometer van de missie te plaatsen: alleen met hun huisgezin temidden van heidenen en mohammedanen. Was dat niet ze doodeenvoudig blootstellen aan te grote gevaren van afvallig te worden? Hoe zal de pater bij dergelijke afstanden op daadwerkelijke wijze de catechisten kunnen volgen?’
Blijkbaar werden niet alle helpers, ver weg, vertrouwd. Immers: ‘De beste catechist, eenmaal aan zijn lot overgelaten, verslapt langzamerhand en wordt eerder een beletsel voor de evangelisering dan een promotor ervan. En dan, die catechistenscholen zijn voor de kinderen. Maar de volwassenen dan? Bovendien veronderstellen wij, dat de kinderen de lessen goed volgen, de catechismus goed kennen, dat ze op een goede dag gedoopt willen worden.
Kan men in geweten die kinderen van 12 tot 14 jaar dopen, zo ver verwijderd van de missie, temidden van de verleidingen van een heidense omgeving? Zullen zij volharden, eenmaal gedoopt, vooral als de grote kwestie van huwen komt? Is het daarentegen niet veel zekerder alleen gehuwde mensen te dopen?’
Er werden nog meer bezwaren geuit aan de bisschop. ‘De doopleerlingen zelf, die slechts een paar maal in het jaar op de missie kunnen komen, zullen ze volharden? Hoe zullen ze ertoe komen als ware christenen te leven?
Tenslotte nog een moeilijkheid en niet van de geringste! Waar zullen we de catechisten vandaan halen? Wie zal in staat zijn, al die catechisten te volgen? En vooral, waar het geld vandaan halen om ze allen te betalen?’
Catechisten hadden een baan bij de missie. Ze deden hun werk omdat ze er een salaris voor ontvingen.
Meer voordelen dan nadelen
Voorzichtig stelde Polman: ‘De voordelen wogen op tegen de nadelen! Met de catechisten zou de invloedssfeer van de missionaris aanmerkelijk groter zijn. Zonder de catechisten zouden de missies slechts kleine centra van evangelisering zijn temidden van een ontelbare massa heidenen en moslims. Met de catechisten hebben de missionarissen het land kunnen bezetten, ja vrijwaren van de islam en onverschilligheid.
Die bezetting was noodzakelijk, want de [islamitische] kooplui drongen door tot in de verste binnenlanden en brachten tegelijk met hun lapjes ook de islam aan de man.
Wachten tot er genoeg missionarissen zouden komen om systematisch het land te bezetten, was onmogelijk. Dus was er maar één middel, namelijk het land bezetten door de catechisten.’
Rekrutering van catechisten?
Zo simpel was het overigens niet. ‘Waar zouden we de catechisten vandaan halen? Het was onbegonnen werk, aan onverschillig welke christen te zeggen, dat hij op veertig kilometer afstand van de missie een school moest beginnen. Catechisten en vooral goede catechisten waren dun gezaaid.
Veronderstel, men had er een op het oog, die in staat zou zijn degelijk werk te verrichten in een buitenschool. Dan was het nog een grote vraag of hij wel zou gaan. Want een neger houdt er niet van, ver van zijn familie onder vreemden te gaan wonen. Ofwel zijn vrouw wil niet, of hun ouders en families zijn er tegen dat ze vertrekken. Bovendien, en dat is merkwaardig, wat ik in iedere missie gezien heb: de meeste jongelui, die rondom de missie wonen en de missieschool gevolgd hebben, wier karakter en hoedanigheden de paters dus het best hebben kunnen leren kennen, weigeren over het algemeen in de buitenscholen catechist te zijn.
Waar halen wij dus onze catechisten vandaan?’
Polman gaf zelf het antwoord: ‘Meestal uit de buitenscholen zelf. In iedere school zijn altijd wel enige jongens, die meer interesse voor het onderwijs voelen. De catechist heeft ze al heel vlug ontdekt.’
Opleiding van catechisten
‘Nu krijgen die jongens gelegenheid om de catechist te helpen, bijvoorbeeld de kleinsten op het bord het a-b-c aanwijzen, ze de gebeden van buiten leren enzovoort. Tegelijkertijd volgen ze bij de catechist bijzondere lessen in rekenen, lezen en schrijven. Ze krijgen van de catechist een meer uitgebreide bijbelse geschiedenis: in één woord, ze worden zo langzamerhand opgeleid om op een goede dag zelf een klas over te nemen.
Intussen volgt de pater ze, helpt ze verder, roept ze minstens eens in de maand op de missie voor een paar dagen, laat ze daar de klassen volgen bij de beste catechisten, niet zozeer om met de kinderen te leren als wel om te zien en te horen op wat voor manier de catechist onderwijs geeft – met andere woorden, om een goede methode van onderwijs te leren, want overal, maar vooral bij onze negers, is het spreekwoord waar: ‘woorden wekken, maar voorbeelden trekken’!
Als hij oud genoeg geworden is, wordt hij meestal als tweede catechist geplaatst onder de leiding dus van een andere catechist, totdat hij op zekere dag door de pater naar een andere school gestuurd wordt, om dan voortaan zelfstandig te werken.’
Rol van de catechist
‘De catechisten moeten vooral goede, degelijke christenen zijn, goede huisvaders, die door hun onberispelijk gedrag en ook door hun afkomst invloed hebben, niet alleen op de kinderen, maar ook op de volwassenen.
Immers een catechist is niet enkel en alleen schoolmeester, neen, hij is de vertegenwoordiger van de missie, het hoofd van de christenen, de leraar van de volwassen doopleerlingen. Hij roept de christenen en doopleerlingen op zondag in zijn schooltje bijeen om gezamenlijk te bidden en te zingen. Hij bezoekt de zieken en staat de stervenden bij.
Hij brengt de schoolkinderen en de volwassen christenen en doopleerlingen elke maand of twee maanden naar de missie. In één woord, hij vervangt de missionaris.’
Controle
‘Natuurlijk moet de pater zijn catechisten volgen en dat is moeilijk. Want zijn catechisten volgen betekent voortdurend rondtrekken door de scholen, met al de onaangenaamheden daaraan verbonden.
Hij moet steeds een waakzaam oog houden op de catechist, opdat niet, bij het redden van de zielen van anderen, zijn eigen ziel verloren gaat. Hem daarom dikwijls aansporen tot het veelvuldig ontvangen der sacramenten, jaarlijks een retraite laten maken.
De catechisten volgen betekent belang stellen in hun werk, ze aanmoedigen met woord en daad, door ze bijvoorbeeld iedere maand bijzonder onderricht te geven, ze hoogachten en vooral niet openlijk in tegenwoordigheid van anderen kleineren, ze helpen in hun moeilijkheden, moeilijkheden met de opperhoofden, die somtijds het werk van de school tegenwerken; moeilijkheden met de kinderen, moeilijkheden met de ouders, die dikwijls maar niet kunnen of willen begrijpen, dat er voor de goede orde in de school af en toe oorvijgen uitgedeeld moeten worden; moeilijkheden tenslotte in eigen huisgezin.
Hij moet hun werk nagaan en daarom verschillende malen in het jaar enige dagen in iedere school blijven wonen om de schoolkinderen te controleren, de doopleerlingen te ondervragen en in iedere school ten minste voor een paar dagen de sfeer van de missie te brengen door de dagelijkse H. Mis en de tegenwoordigheid van de pater.’
Positief resultaat
De bezwaren tegen het inhuren van catechisten leken niet uitgekomen te zijn. Het was volgens hem gewoon niet waar dat gedoopte kinderen bij hun huwelijk weer tot het heidendom terugkeerden. ‘De meeste jongens hebben volhard. Bij gelegenheid van het huwelijk hebben de meisjes zich heel dikwijls ook laten onderrichten.
Bovendien hebben de missionarissen niet zo maar lukraak gedoopt en wel degelijk uitgekeken en herhaaldelijk gewaarschuwd.
En in de meeste gevallen werd de jongen pas gedoopt, nadat hij zijn aanstaande bruid ook in de onderrichting gebracht had.
Wat de heidense omgeving betreft, de grote steden in Europa zijn gevaarlijker voor de katholieke jeugd dan de heidense omgeving in Afrika.’
Goede katholieke jongelui
De missionaris van de Heilige Geest sloot zijn betoog af met een voorbeeld.
‘In één van de catechistenscholen van pater Van Elswijk waren 15 jongens, doopleerlingen, volgens de gewoonte van de stam besneden. Na afloop van die plechtigheid wilden de ouders ze islamiet maken.
Zij weigerden pertinent.
De ouden grepen een van de jongens met geweld en wierpen een pot water over zijn hoofd. Zo dienden ze hem tegen zijn wil het islam-doopsel toe. Toen ze de tweede ook wilden grijpen, nam de zoon van het opperhoofd het woord en vroeg: “Zouden jullie me eerst niet uit willen leggen, wat de islam behelst. Want wat ik niet ken kan ik zo maar niet klakkeloos aannemen.
De godsdienst van de missie ken ik. Al meer dan vier jaar hebben ze het me uitgelegd. Ik heb ingezien dat die godsdienst de ware is, door God zelf gebracht. Maar van de islam weet ik alleen dat die bestaat in vertoon van mooie hemden, rode fez en Japanse rubberschoenen.”
De ouden konden natuurlijk geen uitleg geven van de islam. Ze wisten er zelf niets van. Toen begon het opperhoofd, de vader van de jongen, te dreigen en te eisen: hij zou en moest moslim worden.
De jongen antwoordde heel kalm: “Je kunt doen wat je wilt, mij slaan, me doden, me uit huis gooien; ik heb twee handen om te werken en zal mijn kost op de missie wel verdienen, maar moslim worden, dat nooit!”‘
Ouders volgen de kinderen
Als de kinderen eenmaal gedoopt waren, volgden de ouders. ‘Rechtstreeks bereiken wij de kinderen, maar onrechtstreeks bereiken wij ook de ouders. Want zonder toestemming van de ouders is het onmogelijk de kinderen op school te krijgen. Door de kinderen krijgen wij ook de ouders. Hoe dikwijls werden al de kinderen van heidense ouders eerst gedoopt en tenslotte, toen al hun kinderen christen waren, wilden zij zelf ook niet heiden blijven en kwamen op hun beurt om het doopsel vragen.
In veel gevallen worden de kinderen zelf de catechisten van hun ouders. Kinderen zijn altijd blij, aan hun ouders te laten horen wat zij op school geleerd hebben en zo kregen de ouders al de gebeden, de catechismus en de christenliedjes te horen die hun kinderen op school geleerd hadden.’
Aan het einde van zijn brief uit de missie herhaalde pater Polman de woorden waarmee hij zijn schrijven begonnen was: ‘Een missie zonder catechisten is een verlamde, ja een verloren missie!’