De oogst is groot

Oogst

Aandachtig lezen van Christoph Théobald s.j., ‘Urgences pastorales du moment présent. Comprendre, partager, réformer’ (2)

Op de boeken Rebuilt en Renewing the church wordt veelal enthousiast gereageerd. Het zijn echter vooral ‘marketing-technische’ verhalen die aan de kern voorbijgaan, vindt redacteur Joost Jansen. Hij boog zich voor katholiek.nl over het nog niet vertaalde Urgences pastorales du moment présent. Comprendre, partager, réformer van Christoph Théobald. Daarin is de benadering volgens hem meer theologisch onderbouwd. Vorige week deel 1, deze week deel 2.

Deel 2 van Urgences pastorales opent met een positieve boodschap! Jezus zegt ons: de overvloed is er al (Luc. 10,2 en par.)! Dit is een omkering van het perspectief: niet gericht op het ‘gemis’ (op het krimpscenario) maar op wat nu reeds aan het groeien is. Laat dit de drijfveer zijn voor een kerk die zich bekeert tot een missionaire gemeenschap. Het kenmerk van de Blijde Boodschap – het Evangelie van God – is juist dat deze verkondigd wordt: de straten en pleinen op! Het anders-zijn van de ander is gekoppeld aan het anders-zijn van God, zegt Vaticanum II! Begin met een eerlijke interesse voor ‘de ander’ en wees zuinig met onmiddellijk God ter sprake te brengen. God ligt niet voor de hand, zijn gelaat onder mensen is heel bescheiden. We zien in het Nieuwe Testament dat er nog weinig uitgesproken geloof is, vaak is het een geloof dat ingegeven wordt door het verlangen naar genezing. Slechts één van de tien melaatsen komt terug voor de ontmoeting met de Christus. Steeds zal er een pendule-beweging zijn tussen de menselijke ervaring (je gaat toch weer terug naar je eigen bron) en de ervaring als christen.

Zo groeit het ‘christelijk verschil’ vanuit (1) de paradoxe van de kleinheid van een kerk in de diaspora te midden van de universele ruimte die al bewoond is door Gods genade, een paradox die verwijst naar het anders-zijn van God en tegelijkertijd het geheim van de menselijke vrijheid; (2) de opdracht van deze ‘kleine’ kerk om het Evangelie te verkondigen, maar wel totaal onthecht van ieder gewin en eigenbelang en als laatste (3) de innerlijke consistentie van deze zending gebaseerd op hoe je als christen in de wereld staat met de richting die gegeven wordt door het Evangelie van God dat uitgaat van de vrijheid van de mens (blz. 185).

Hoe houd je – in deze visie – pastoraat en zending samen? Moeten we niet de klassieke verdeling liturgie-catechese-diakonie verlaten? Is deze onderverdeling nog wel vruchtbaar? Door veel activiteiten op ieder vlak te ontwikkelen kan dit leiden tot een ongeconcentreerde en oppervlakkige geloofsbeleving: veel activiteiten en tegelijkertijd gebrek aan inhoud. Dit wringt. Het is een blik naar binnen gericht. Er is echter ook een blik naar buiten gericht: veel ‘mensen van buiten’ vinden niet in de kerk wat ze zoeken. Er ligt hier de uitdaging om van reproductie (je herhaalt vieringen en activiteiten) tot zending te komen. (Ook Renewing the church zet in op een missionaire dynamiek en stelt bijvoorbeeld de concrete vraag: waarin investeer je? Waar gaan je financiële middelen naar toe?)

Daarom: verruim je blik naar het geheel van de doelgroep van het Evangelie. Buiten het kerkgebouw zijn er veel plekken waar mensen zich bevinden (blz. 223): voedselbank, sport, scholen (zelfs de r.-k. scholen): overal is het ‘Galilea van de heidenen’. Het gaat niet meer om de liturgie, de catechese en de diakonie verder te specialiseren. Het gaat veeleer om een samenspel – Théobald spreekt van een ‘circulation’ – van de drie opdrachten van de kerk: koning, priester en profeet, in een gezamenlijk zending (cf. Evangelii Gaudium 33). Vaticanum II heeft hier een nieuwe weg ingeslagen: de culturele achtergrond van hen tot wie de evangelische boodschap is bestemd, wordt serieus genomen. Hoe open staat men voor het evangelie? Wat betekent deze nieuwe (soms nog niet gekerstende) context voor de herinterpretatie van de Bijbelse Boodschap? Dit houdt in dat je zelfs kunt leren van de ‘heidenen’. De kerkvaders hebben het over ‘het goud van de Egyptenaren’ (de Hebreeën vroegen van hun buren sieraden, ‘goud’ mee bij hun Exodus). Het is een beeldspraak om aan te geven dat op te nemen wat je in een niet-christelijke context aan ‘goed’ (wat gericht is op ‘het bonum commune’) tegenkomt.

We constateren dat ook het westerse humanisme een crisis kent. Er zijn dodelijke krachten aan het werk. ‘Ik heb maar één leven,’ wordt er gezegd, ‘en daar moet ik alles uit halen.’ We zien hier een sterke ontwikkeling van de eigen individualiteit met haar overlevingsinstinct. Maar dit staat in contrast met een fundamenteel geloof. Echter: een crisis betekent altijd een opening voor een ‘Verder’. In deze opening kan het Evangelie een stem krijgen.

De sterke individualisering van de samenleving betekent ook dat er geen religieus kader meer is waarin het Bijbelse perspectief ‘als vanzelf’ een ingang heeft. Hier is een ‘leegte, de ‘leegte voor de toekomst’. Gelukkig zijn er aanzetten om in de crisis te groeien tot een ‘Verder’. Te beginnen met het vertrouwen dat moet staan aan de basis van ieder samen-leven. Dit vertrouwen is op de eerste plaats een seculier vertrouwen. Ons alledaagse bestaan veronderstelt dat we kunnen vertrouwen op de overheid, op de inrichting van onze maatschappij, op het verkeer van diensten en goederen. De mensheid heeft hierin een hele weg afgelegd. Van de filosofische stromingen in de Griekse en Latijnse wereld, via de Openbaring in het Eerste Verbond gevolgd door de christelijke inrichting van de samenleving. Vervolgens door de Verlichting en de Franse revolutie heen naar een liberale samenleving waarin nog steeds de rechten van de mens geborgd worden (of geborgd dienen te worden).

Het leren van vertrouwen vindt allereerst plaats in het gezin en de familie (blz. 253). We zien vandaag dat er veel onstabiele gezinssituaties zijn en het is niet voor niets dat paus Franciscus oproept tot een ‘nieuw humanisme’ waardoor een jongere generatie weer vreugde vindt in het zich toevertrouwen en in het engagement. Aansluitend op de gezinssituatie is er de school die er voor moet waken geen verlengstuk te worden van de economische drijfveren om jongeren maar zo snel mogelijk op te leiden tot productiviteit binnen de economisch concurrentieslag. Voor de ‘missionarissen’  van de evangelische aanwezigheid gaat het dan niet om het succes maar dat onze maatschappij met haar instituties weer vertrouwen heeft in zichzelf en de mogelijkheden om collectief een onzekere toekomst aan te kunnen (blz. 257). Dat de beproeving die uitgaat van de terroristische dreiging in onze landen het er allemaal niet gemakkelijker op maakt, is begrijpelijk. Daarbij noemen we ook de ecologische crisis (klimaat!) en de sterke ontwikkelingen in de technische wetenschappen en biowetenschappen. Onze wereld is volop in beweging en weinigen hebben een totaalzicht op de ontwikkelingen. Is er op den duur nog wel leven mogelijk op onze aardbol? Moeten we niet nadenken of ‘het menselijke’ nog wel de keuze is van ‘de mensheid’ (blz. 263)? Zo spannend is het wel aan het worden.

Meer dan ‘vrees’ en ‘fascinatie’ – het ‘mysterium tremendum et fascinans’ van Rudolf Otto komt om de hoek kijken – biedt het christelijk geloven de hoop die het vertrouwen belichaamt. Het wezenlijke van de christelijk hoop is dat zij hoopt tegen iedere hoop in. De christelijke basishouding (volgens de apostel Paulus) is het radicale staan in het spanningsveld van Schepping en Verrijzenis. ‘Hij die de doden ten leven wekt en tot aanzijn roept wat niet bestond’: die noemen we God (blz. 268). Door het individualisme is het fenomeen van de dood niet meer de basis van onze sociale verhoudingen en hebben we moeite in de omgang met de dood. Zo ook met het erkennen van het kwaad dat in de schepping is. De kern van het kwaad – zo stelt Théobald – is de leugen. Wie echter het kwaad in de ogen kijkt, komt tot vrijheid. Deze Bijbelse boodschap is helder; denken we hierbij aan de koperen slang (de slang had met zijn gif al velen gedood) tijdens de Exodus: zij die de koperen slang aankeken, werden gered.

De uitdaging is om dragers te zijn van de christelijke hoop: dan wordt de pure rede ontheiligd en wordt evenwichtig leven een morele kunst. De hoop maakt dat we ‘het heilige’ kunnen verlaten en de ware rede vrijmaken (op de achtergrond horen we hier Levinas: De sacré au saint, Van ‘het heilige’ naar ‘de heilige’). Niet voor niets dat paus Franciscus om een nieuw humanisme vraagt: het gevaar is groot dat het vertrouwen van de mens in zichzelf en zijn eigen toekomst op deze planeet verdwijnen wanneer er geen koppeling meer is met de natuur, God, de rede. De kerk zal een belangeloze aandacht moeten tonen voor iedere menselijke vooruitgang (dus midden in de samenleving staan) in de hoop dat de goddelijke deugden herrijzen.

 

Volgende week in deel 3: Welke kerk kan de uitdaging in dit tijdgewricht aan?