Voor missionarissen was het niet altijd eenvoudig om de plek te bereiken waar zij de ongelovigen wilden bekeren. Chateaubriand scheef het al in zijn boek Génie du christianisme (1804).
‘Zij sloegen het oog naar die afgelegen landen waar nog zoveel mensen in de duisternis van de afgodsdienst verkwijnden. Men moest dicht-begroeide wouden, ondoorwaadbare moerassen doortrekken, over gevaarlijke stromen, over steile rotsen heen. Maar hindernissen schrikten die mannen niet af. Zij trokken met de grootste zelfopoffering door alle hindernissen om een afgodendienaar te redden.’
Naarmate de negentiende en twintigste eeuw vorderden werden de verbindingen beter. Stoomschepen, spoorwegen, telegrafie, radio, fietsen, wapens, zeppelins en auto’s bevorderden de effectiviteit van het missioneren. Maar als je heel ver weg wilde, werd het wel moeilijk.
Nieuw-Guinea
Jaar na jaar kregen de plannen vastere vormen. In 1950 kwamen de franciscanen vanuit hun missie te Hollandia op Nederlands Nieuw-Guinea in het vizier. Mgr. Antonius Cremers (1898-1988), apostolisch prefect van Hollandia benadrukte hoe voordelig het was om van een vliegtuig gebruik te maken.
‘Onze uitgestrekte missie in dit primitieve land is uitermate kostbaar, alleen al uit hoofde van transport. De reis van Batavia [Jakarta] naar Hollandia [op Nieuw-Guinea] kost bijna evenveel als van Batavia naar Nederland. Ik rep nog niet eens over de kosten van dragerslonen bij toernees en opvoer van levensmiddelen naar het binnenland, en ook niet over de hoge uitzendenkosten van elke nieuwe missionaris naar dit veraf gelegen land.’
In die tijd wilden Nederlandse katholieke jongemannen wel missionaris worden. Maar wat kostte het niet om ze helemaal in Nieuw-Guinea te krijgen.
Cremers zette de zaak op scherp in 1954. Er was concurrentie van de protestanten. De Amerikaanse zending had zich in de Baliem-vallei gevestigd. Dat was mogelijk omdat men de beschikking had over een eigen vliegtuig. De Australische zending maakte gebruik van kleine vliegtuigen van de Mission Aviation Fellowship, een vliegtuigmaatschappijtje van de zendingscorporaties. De Nederlandse zending had plannen om de Fellowship eveneens te gaan inzetten.
De katholieke missie raakte dus achterop. Kon er geen eigen vliegtuig komen voor de missie in Merauke (Heilig Hart) en Hollandia (franciscanen) samen, in de vorm van een eigen maatschappijtje dat zich ten doel gaat stellen om beide missies te bedienen? Cremers legde het voor aan de MIVA. Het kon een landvliegtuig, een watervliegtuig of een helikopter worden. Enkele broeders franciscanen zouden dan opgeleid moeten worden tot piloot en mecanicien.
Een eigen vliegtuig zat er nog niet in. In plaats daarvan werd door middel van de vliegdienst ‘Kroonduif’ samengewerkt met de KLM. In 1955 stelde Cremers dat het niet goed ging. ‘De Beavers worden enkel gebruikt voor incidentele vluchten. De KLM schijnt erg bang te zijn om enig risico te lopen met vluchten enigszins dieper het binnenland in. De gouverneur is er in elk geval niet zeer tevreden over.’
Vliegvelden, piloten, vliegtuig en geld
Anno 1956 kwam er schot in de zaak. De franciscanen Karel Hermans, Frans Verheijen en Henk Vergouwen begonnen in Hilversum een opleiding tot piloot. Met de autoriteiten werd onderhandeld, bijvoorbeeld over de aanleg van vliegvelden in het binnenland.
Samenwerken met de Missionary Aviation Fellowship van de zendelingen uit de VS en Australië bleek niet mogelijk. De missie moest bijvoorbeeld eigen vliegvelden aanleggen. ‘Waar een wil is, is een vliegveld,’ werd het parool. ‘Missionarissen en Papoea’s beschikten over een ijzeren wil. Zonder groot materieel, zonder bulldozers en vrachtwagens, maar gewoon met de schop en de spa én ontzettend veel doorzettingsvermogen werd een titanenwerk gedaan. Er kwamen vijftien vliegvelden.’
Vanzelfsprekend speelde geld een grote rol. Een eerste actie leverde 55.000 gulden op. Mgr. Rudolf Manfred Staverman (1915-1990), sinds 1956 opvolger van Cremers en afkomstig uit Amsterdam, hield in zijn stad een ‘enveloppenactie’ met medewerking van leden van de Katholieke Garde.
In een brief, die in een oplage van 30.000 stuks verspreid werd, schreef hij in 1957: ‘Uit de grote Amsterdamse tuin weggeplukt, heeft de hemel mij aangesteld tot bisschop over enkele honderdduizenden Papoea’s in het ruige wilde bergland van Nieuw-Guinea. Ik heb mijn mensen uit het centrale bergland nooit gezien. De enige weg naar haar geheimen is de luchtbrug. Het enige obstakel – verschrikkelijk nuchter en zonder romantiek – is gebrek aan geld.
De missionaris-piloten zijn in opleiding. Het vliegtuigje staat klaar zodra de MIVA de rekening kan betalen. Voor een Amsterdamse jongen is niets onmogelijk. Zodra die Amsterdamse jongen missie-bisschop geworden is, kan hij niets anders doen dan zijn armen wijd uitstrekken om hulp te vragen, en u daarvoor zijn zegen te geven als teken van hartelijke dankbaarheid. Help uw missionaris die luchtbrug slaan!’
De actie leverde voldoende op om de MIVA tot het besluit te brengen een Cessna 180 te bestellen. Dat gebeurde medio 1957. Het toestel arriveerde op 23 maart 1958 in Hollandia.
Wings of Mercy
Daarmee waren de problemen nog niet opgelost. Waar kwam het geld voor de exploitatie vandaan?
Sigibald Hogenboom, algemeen missieprocurator van de franciscanen: ‘De missie van Nieuw-Guinea ziet zich geplaatst voor nieuwe moeilijkheden, die wel voorzien waren, maar toch groot genoeg om er de volle aandacht aan te schenken. Wij hebben hiervoor een bankrekening in het leven geroepen onder de naam “Wings of Mercy”.’
De geestelijke richtte zich speciaal tot personen in de technische- en vliegwereld. Het was hem, legde hij vast, gebleken dat velen van hen belangstelling hadden voor dat vliegtuigproject en sympathiseerden met het idee dat het missioneringswerk van Nieuw-Guinea op een moderne manier aangepakt werd. ‘Volgens mij hebben deze mensen hiervoor wel iets over.’
De franciscanen wisten de Nederlandse televisie te interesseren voor een interview met Edmar Vergouwen, die op het punt stond naar Nieuw-Guinea te vertrekken. Zijn optreden moest zorgen voor aanvullende financiering. ‘We zullen moeten proberen zeshonderd mensen te vinden in Nederland die genegen zijn dit vliegtuig één uur in de lucht te houden. Dan zijn we, geloof ik, klaar met de exploitatie ervan.’
Enkele fraters trokken als zanggroep ‘In de Wolken’ bovendien door het land met een cabaretprogramma ten bate van het ‘Wings of Mercy’ project. Ze traden met name op in bejaardencentra en ziekenhuizen. De actie werd ondersteund door de KRO. Ook op een andere manier maakte de missie dus gebruik van moderne technieken, deze keer in de communicatie en marketing.
Johnny Hoes
Johnny Hoes uit Weert bood een helpende hand. In de Telegraaf kon men weldra lezen: ‘Johnny Hoes, Nederlands grootste talentenjager, zei mij: “Deze jongens zijn crimineel. Hoe ik ze heb ontdekt? Een jaar geleden kwam er een overste van boven de Moerdijk. Voor de actie ‘Wings of Mercy’ had hij een grammofoonplaatje gemaakt, waarop jonge geestelijken zongen. Hij kwam bij me en zei: ‘Mijnheer Hoes, dat plaatje wordt niet verkocht’.
Ik zei, dan moet u het allemaal wat meer commercieel opzetten.”‘
Hoes pakte het stevig aan. Henk van der Meyden in de krant: ‘In de studio van Phonogram (Hilversum) werden opnamen gemaakt voor de eerste grammofoonplaat van de Zingende Franciscanen. Vier vrolijke liedjes werden op de band vastgelegd.
De geroutineerde musici en de harde grammofoonplatenmensen waren versteld van de capaciteiten van dit zanggroepje. De AVRO tv-sectie was ook ter plaatse en bood de geestelijken direct een televisie-uitzending aan. En zo zal men hen op 8 augustus op het scherm kunnen zien. De Zingende Franciscanen zijn erg gelukkig met hun plotselinge succes.’
Zo verschenen ‘M’n jammerplankie’ en ‘Doem doem doen’, liedjes van Johnny Hoes, op het Philips-label in de platenwinkels.
23 maart 1959
Eindelijk was het zover. De MILUVA, de missie luchtvaart in Nieuw-Guinea, kon beginnen. Aanleiding voor missiebisschop Staverman om op 23 maart 1959 vanuit Hollandia, Nieuw-Guinea aan de MIVA in Amsterdam per brief te berichten:
‘Het is vandaag een historische dag voor U en voor ons. Want vanmorgen kwam uw Cessna, bevlogen door pater Edmar Vergouwen OFM, vanuit Wewak voorgoed naar Hollandia. Cessna en piloot staan nu gereed om hun grote taak ten behoeve van de Kerk Gods in dit land te beginnen.
Er was veel moed nodig om aan deze gedurfde onderneming te beginnen. De te overwinnen moeilijkheden zijn talrijk geweest. Nu kan het avontuur beginnen. Wij vertrouwen dat het een schoon avontuur wordt, de missionarissen tot hulp en steun, de Papoea’s tot zegen en verrijking, God tot eer. God zegene u allen in overvloedige mate voor de grote offers die u zich ter wille van Nederlands Nieuw-Guinea hebt willen getroosten.’
De missie-luchtvaart in Nieuw-Guinea vierde anno 1984 zijn 25-jarig jubileum.