De meeste mensen deugen

Boek-cover 'De meeste mensen deugen'

In De meeste mensen deugen werkt historicus Rutger Bregman zijn these uit dat de mens geen beest, zondaar of egoïst is, zoals zo vaak beweerd, maar diep vanbinnen geneigd tot het goede. Hij gebruikt daarbij inzichten uit de psychologie, de economie, de biologie en de archeologie.

door Krijn Pansters

Het resultaat is een ‘revolutionair’, ‘fascinerend’ en ‘heerlijk’ boek – daar zijn de meeste recensenten het wel over eens. Omdat Bregman ‘nieuwe antwoorden op oude vragen’ geeft en grote beweringen doet over ‘de meeste mensen’, die dus ‘deugen’, zijn inzichten uit de theologie en de ethiek, in het bijzonder de historische theologie en ethiek, een opvallend gemis. Komende uit die hoek vind ik De meeste mensen deugen geheel niet overtuigen. Bregman biedt wel een mooi verhaal gebaseerd op degelijk onderzoek – het is niet voor niets een bestseller. Toch zijn er drie onoverkomelijke problemen:

1. Negatief mensbeeld

Bregman gaat uit van ‘ons negatieve mensbeeld’, waar hij zijn positieve mensbeeld tegenover zet. Maar om dat negatieve mensbeeld als uitgangspunt te nemen, moet hij het wel eerst zelf creëren door een aantal zaken en denkers opzij te schuiven (bijvoorbeeld ‘En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed’ uit het scheppingsverhaal) of ermee af te rekenen (bijvoorbeeld met de invloedrijke conservatieve denker James Q. Wilson, die ervan uitgaat dat de mens een ingeboren ‘moral sense’ heeft). Maar is zo’n principieel goede inborst niet evident? Neem hondenpoep (we hebben sinds kort een hondje). Ik weet dat de meesten hun troep keurig opruimen. En zelfs al die figuren die hun hoopjes laten liggen: weten die echt niet beter? De meesten wel, hoor. Ze voelen van binnen dat dat eigenlijk niet kan, maar ze overrulen dat gevoel met een keuze voor gemak en blijven dat doen totdat die akelige stem van het geweten zwijgt.

2. Geloven en twijfelen

Bregman heeft naar eigen zeggen zijn best gedaan om zich niet te laten afleiden door wat hij wil geloven (310). Tegelijk wisselt hij de ‘wil om te twijfelen’ (aan zijn eigen gelijk) graag in voor ‘een wil om te geloven’ (in het goede van de medemens). Dat zijn verhaal voortdurend een stem geeft aan vooral linkse idealen – op de cover staat niet voor niets Mathijs van Nieuwkerks aanbeveling ‘magistraal’ – is voor mij geen probleem. Selectief en vooringenomen zijn de mééste verhalen, hoe goed geïnformeerd ook. Dat vele lezers van zijn succesverhaal het als ‘de’ waarheid zullen aannemen, overtuigd door de ‘nieuwe antwoorden op oude vragen’, blijft wel een probleem. Want: geschiedschrijving blijkt ook hier weer zeer dicht bij pure politiek te staan – bij oude (gekleurde) antwoorden op nieuwe (aansprekende) vragen.

3. Deugden?

‘De meeste mensen deugen’, maar waar blijft dan het verhaal over… de deugden? Laat Bregman deze roemrijke traditie van ‘aangeboren of aangeleerde goede eigenschappen van de menselijke geest’ zoals naastenliefde en hoop links liggen omdat ze niet passen in zijn verhaal van ‘ons negatieve mensbeeld’ – waarop dan meer vertrouwen (en vooral: minder regels!) het antwoord zijn? En dan die regels van Jezus als bewijsplaatsen in zijn conclusie: hoe ‘nieuw’ zijn die eigenlijk?

Ik ben gecharmeerd, maar niet overtuigd. Bregman geeft geen ‘nieuwe antwoorden op oude vragen’, maar oude (politieke) antwoorden op nieuwe (hippe) vragen.

Krijn Pansters is verbonden aan het Franciscaans Studiecentrum, Tilburg School of Catholic Theology