Franciscaan in India (2): Waarom ik wel, maar zij niet?

Vorige week publiceerde redacteur Hans-Peter Bartels het eerste deel van zijn bezoek aan medebroeders in India. In dit tweede deel komt de franciscaan tot een kritisch besef: ‘Het leven is voor een groot deel gebaseerd is op geluk of pech hebben.’

Het werk van de franciscanen bestaat uit parochieel werk, scholen, gaarkeukens, opvanghuizen voor jongens (al dan niet wees), een tehuis voor de voddenplukkers, zorgcentrum voor Hiv- en aidspatiënten, een Industrial Training School en een Centrum voor Integriteit van de Schepping. Ik zelf heb kennis gemaakt met twee opvangplekken voor jongens in Chennai (voorheen Madras; in het zuidoosten), de school en de gaarkeuken in Bengaluru (voorheen Bangalore; zuiden) en de parochies van de broeders in beide steden.

Stel je voor: imam haalt
eten bij pastoor

In de gaarkeuken van Bengaluru sneed ik groente, versleepte ik pannen vol etenswaar naar het uitgiftepunt en deelde ik voedsel uit. Het voelt goed iets voor de allerarmsten te mogen betekenen, hoewel het mij sterk emotioneerde.

De gaarkeuken of St. Anthony’s Bread Centre zoals het officieel heet, is zes dagen per week geopend en wordt gerund door zes vrijwilligers (drie mannen, drie vrouwen). Zij zijn elk ongeveer 32 uur per week bezig met groente snijden, koken, schoonmaken, afwassen en de boekhouding. Een franciscaan coördineert de gaarkeuken en zorgt voor de inkoop van de groente, rijst, soja, specerijen en kruiden. Daarnaast komt dagelijks een groepje vrijwilligers op toerbeurt een uurtje helpen het eten uit te delen.

Zoals het franciscanen betaamt, wordt er niet gevraagd naar de achtergrond van de bezoekers: iedereen is welkom. Meestal komen er honderdvijftig mensen eten. De dinsdagen (gewijd aan St. Antonius) en de vrijdagen zijn de drukste dagen. Er komen dan zo’n 250 bezoekers. Er zijn veel meer armen: 1,5 kilometer verder is bij de Christ University al de volgende gaarkeuken.

In “onze” gaarkeuken komen mannen en vrouwen, vaders of moeders met kleine kinderen, twintigers, dertigers, ouderen, christenen, moslims en hindoes. Zelfs de Hindoepriester van de nabijgelegen tempel. Het eten dat daar wordt gebracht kan of mag hij niet eten. In Nederland zouden we ons niet voor kunnen stellen dat een imam bij de pastoor om eten vraagt of andersom! Maar hier zijn ze dat gewend.

Schrijnend

De jongeren die er komen, stammen uit heel India (en de landen daaromheen). Bengaluru heeft met zijn gematigd klimaat (de stad ligt op 900 meter hoogte) en zijn enorm bloeiende IT-sector een enorme aantrekkingskracht op jongeren. Velen stranden echter, en zijn dus op de liefdadigheid aangewezen.

Het meest schrijnend om te zien vond ik de kleine kinderen. Peuters en kleuters die niet of nauwelijks boven het uitgiftepunt uitkomen. Daar moet je dan een bordje eten in de hand stoppen! Maar ik vond het ook verschrikkelijk als we de laatste laatkomers (drie kwartier na het starten met uitdelen) “het is op” moesten verkopen. De vaste vrijwilligers zijn daarin wat gehard (“hadden ze maar eerder moeten komen!”), maar ik vond het verschrikkelijk hen met lege handen (en magen!) weg te moeten sturen. Tot slot greep mij aan mijn leeftijdsgenoten te zien. Het doet me maar wat beseffen dat het leven voor een groot deel gebaseerd is op geluk of pech hebben. Was ik in India geboren, dan had ik ook zomaar aan de andere kant kunnen staan en mijn hand moeten uitsteken om een bord rijst met curry aan te pakken! Het maakt dat je van binnen heel dankbaar voelt – maar tegelijkertijd ook weer schuldig: waarom ik wel, maar zij niet?