Hoe Jan Nieuwenhuis mijn talent ontdekte

Potloden, kwasten en verf

Onlangs overleed de bekende dominicaan Jan Nieuwenhuis. Thom Breukel kwam als jongere met hem in contact. Een contact dat veel invloed bleek te hebben op de rest van zijn leven, want Thom ontdekte dankzij Jan zijn talent voor tekenen. Zodoende werd Thom geen dominicaan, zoals ‘gepland’, maar ging hij naar de kunstacademie. Speciaal voor katholiek.nl blikt hij terug.

door Thom Breukel

‘Na de watersnoodramp van 1953 werd ik novice op het Albertinum, de opleiding tot dominicaan. Mijn moeder was nameijk priorin van de derde orde van Dominicus en één van haar vier zonen moest en zou dominicaan worden, zo was haar plan. Ze liet mij dopen Thomas van Aquino Dominicus Maria. In de Hongerwinter van ’44 werd ik naar Franeker gestuurd om aan te sterken, tegen ondervoeding. Op school in Friesland ging alles in het Fries, dus terug in Holland kon ik geen letter lezen in groep 4 op de broederschool. Ten einde raad stuurden mijn ouders mij maar naar kostschool en daarna kwam als vanzelf het Albertinum in Nijmegen.

Als kamerheer van de paters was het mijn taak de kamers schoon te houden en elke morgen het bed van pater Jan op te maken. Daarna werkte ik in de tuin. In de weinige eigen tijd tekenende ik, als uitlaatklep, alles wat los en vast zat. Een te groot uitgevallen bezemkast was mijn tekenatelier. Jan Nieuwenhuis was toen redacteur van De Bazuin, het Dominicaans informatieblad, de voorloper van Volzin. Er ontstond belangstelling van hem waar mijn belangstelling lag. In de adventtijd vroeg hij mij een Kersttekening te maken met Jozef, Maria en Kind voor De Bazuin. Apetrots liet ik daarna mijn linosnede zien. Goed werk, vond pater Jan: lekker in zwart-wit, echt Dominicaans en goed af te drukken in de krant. Het was mijn eerste gepubliceerde “kunstwerk”. Van het een kwam het ander. Voor de jubilerende broeders maakte ik illustraties en omslagen bij hun programmaboekjes, en dat waren er nogal wat in een klooster met ruim honderdvijftig bewoners.

Al mijn tijd ging in het tekenen zitten; van lezen en mediteren in de eigen tijd kwam niet veel. Tot de avond voor mijn professie, het afleggen van de gelofte dominicaan te worden, ik bij de prior moest komen die vroeg: “jongen wat wil jij nou: tekenen of dominicaan worden?” In mijn onnozelheid antwoordde ik dat ik wel graag naar de kunstacademie wilde. “Nou, dan ga je toch naar huis,” was doodleuk zijn antwoord. Twee dagen later stond ik thuis, na zeven jaar daar afwezig te zijn geweest.

De eerste les op de kunstacademie zal ik niet snel vergeten. In een lokaal stonden twintig leerlingen aan grote rechtopstaande borden model te tekenen. Tussen de borden door moest je zoeken naar het model, een naaktmodel. Ik wist me geen raad, nog nooit had ik dat gezien, tot een aardig meisje uit de klas mij kwam vertellen wat ik moest doen. Jaren later zijn we getrouwd, we hebben twee zonen en drie kleinkinderen.

Tijdens mijn opleiding heb ik altijd contact gehouden met de dominicanen, eerst op het Albertinum, toen dat er niet meer was in Huissen bij Arnhem. Met mijn kennis van ei-tempera ben ik in Huissen met het schilderen van iconen begonnen. En gaf ik de cursus “bidden met je lichaam” een vorm van christelijke yoga. Tegelijkertijd was ik op zondag in de Nicolaaskerk van Amsterdam onbezoldigd koster naast mijn baan als docent tekenen in het beroepsonderwijs. Leerlingen van onze school zongen in het koor van de Dominicus. Het was de tijd dat Wim Tepe met Jan Nieuwenhuis het citykerkblad “Kerk in Mokum” uitgaven, waar ik illustraties voor maakte. Bij de Kerstmis hielp ik elk jaar de kerkbanken te verplaatsen en weer terug te zetten.

Jan Nieuwenhuis heb ik het laatst gesproken bij de begrafenis van Nico Wilbrink, een medebroeder van hem en tijdgenoot van mij. Jan, schrijver van boeken over geloofs-overdracht, werd enthousiast over ons plan om scholieren te leren wat stilte is met “zwijgen in de Zwijger”, een kerk in Amsterdam Zuid. Moge Jan een plekje voor mij reserveren daar waar hij heilig in geloofde: dood bestaat niet!’