Historici hebben vaak de neiging om het verleden te zien als een kaarsrecht pad naar het heden – terwijl ze toch beter zouden moeten weten. Peter Raedts, emeritus hoogleraar Middeleeuwse geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen, laat dat zien aan de hand van de geschiedenis van de rooms-katholieke Kerk. Meestal wordt die beschreven als een instituut dat de eeuwen heeft getrotseerd met een almachtige paus aan het hoofd. Maar dat klopt niet. Tot de elfde eeuw was niet de paus de leider van de kerk, maar moest hij zijn gezag delen met de keizer, andere vorsten en met de bisschoppen, zo stelt Raedts in zijn boek ‘De uitvinding van de rooms-katholieke Kerk’.
Zo zijn er meer breuken geweest in de geschiedenis van het christendom, zegt hij in een interview met Tertio. En hij ziet opnieuw een breuk optreden: het centrale gezag van Rome dat sinds het jaar 1000 steeds meer toenam, brokkelt af. ‘Zelfs belijdende katholieken wijken op wezenlijke punten sterk af van wat Rome verkondigt en oplegt. Vragen van leven en dood, seks, geneer, daarover mag Rome zijn mening geven, maar de gelovige denkt er het zijne van en doet wat hij beslist.’
Raedts ziet die breuk optreden in 1968, als paus Paulus VI de encycliek ‘Humanae vitae’ schrijft. Hierin werd onder meer het gebruik van voorbehoedsmiddelen verboden.
Ook spreekt Raedts – voormalig jezuïet – over zijn geloofstwijfel en zijn opvatting over wetenschap: ‘Voor mij is en was er geen tegenstelling, geen spanning tussen geloof en wetenschap. De geschiedkundige wetenschap leert ons de essentie van mijn en andermans geloof kennen’.
(Bron: Tertio, christelijk opinieweekblad. Meer info en abonneren via www.tertio.be)