“De Vaticaanse curie is geen essentiële structuur. De paus zou buiten Rome kunnen wonen, een ministerie in Rome en in Bogotà kunnen hebben, en zich misschien met een teleconferentie kunnen verbinden met liturgie-experts in bijvoorbeeld Duitsland. Rondom de paus staat, in theologische zin, het college van bisschoppen om de paus te dienen. Die kardinalen kunnen verdwijnen; ze zijn niet essentieel”. Dat zei een Argentijnse aartsbisschop die bevriend is met paus Franciscus vorig jaar in een interview met de Italiaanse krant Corriere della Sera. De Duitse kardinaal Gerhard L. Müller, voorzitter van de Congregatie voor de Geloofsleer, lijkt zijn pijlen op deze Argentijnse bisschop te richten.
In een interview voor het maandblad Herder Korrespondenz, zegt Müller deze maand:
“De leer over het pausschap als goddelijke institutie mag door niemand gerelativeerd worden, want dat zou erop wijzen dat God zelf gecorrigeerd wordt. (…). Enige tijd geleden hebben media een zeker persoon voorgesteld als naaste adviseur van de paus, die het uitstekend vindt om de pauszetel naar Medellin te verplaatsten of de curieafdelingen over verschillende lokale kerken te verspreiden. Dat is fundamenteel fout en ook een ketterij. Het is genoeg om de dogmatische constitutie Lumen Gentium van het Tweede Vaticaans Concilie te lezen, om de ecclesiologische absurditeit van die mentale spelletjes te herkennen. De zetel van de paus is de kerk van Sint Pieter in Rome.”
Zonder hem met name te noemen, richt Müller zich hoogstwaarschijnlijk tegen aartsbisschop Victor Manuel Fernandez, rector van de Katholieke Argentijnse Universiteit van Buenos Aires. Sinds jaar en dag is de Argentijn bevriend met Jorge Mario Bergoglio. Franciscus laat Fernández uitgebreid aan het woord in de encycliek Evangelii Gaudium (Vreugde van het Evangelie) en de pausbrief Amoris Laetitia (Vreugde van de Liefde).
Dit voorjaar kreeg Müller een brief van Fernández onder ogen met theologisch geformuleerde adviezen voor een nieuwe organisatie van het pausschap. In het Franse dagblad La Croix van 29 maart 2016 verklaarde de Argentijn hierover: “Ik heb gelezen dat sommigen de Romeinse curie een essentieel onderdeel van de kerk vinden, en dat een voorzitter in het Vaticaan het kompas wil zijn tegen een afwijking naar een denkstroom-light; en dat die voorzitter de eenheid van het geloof en serieuze theologie wil verzekeren. Maar de katholieken, die het evangelie lezen, weten dat Christus aan de paus en zijn bisschoppen de rol van belangrijke gids en speciale verlichter heeft toevertrouwd, en niet aan een voorzitter of aan een andere structuur”.
Doelde Fernández op Müller? Evident is dat de Zwitser als congregatievoorzitter er niet voor terugschrikt een tegengeluid te laten horen. In het synode-debat over het gezinspastoraat positioneerde hij zich in 2013 scherpzinnig tegen ‘een vals beroep op barmhartigheid’ bij het toelaten van hertrouwden tot de sacramenten. “Jezus is de overspelige vrouw (Johannes 8:11) met grote compassie tegemoet getreden, maar hij zei ook tegen haar: Ga, en zondig niet meer. Gods barmhartigheid houdt geen vrijwaring in van de plicht om aan geboden en het kerkelijk onderricht te gehoorzamen; zij leveren juist de kracht van genade voor hun realisatie.” Het is zeer de vraag of paus Franciscus zich hierin kan vinden.
Franciscus zei namelijk laatst nog bij een retraite voor priesters: “Die passage over de Heer en de overspelige vrouw ontroert mij elke keer weer, doordat hij, wanneer hij haar niet veroordeelde, “te kort deed’ aan de wet; over het punt waarover ze hem om commentaar vroegen – “moet ze gestenigd worden of niet?’ – sprak hij zich niet uit, hij paste de wet niet toe. (…) Zo kwam in het hart van de vrouw een proces op gang. Zij had behoefte aan de volgende woorden: ‘Ik veroordeel je niet”. Ik voel soms een soort straf of verontwaardiging wanneer iemand een uitleg geeft van de zin ‘Ga en zondig niet meer’. En die zin gebruikt om Jezus te ‘verdedigen’ op een manier waarop ontkend wordt dat Jezus over de wet is geklommen’ (Vatican.va, 2 juni 2016).
Kan deze uitleg opgevat worden als een aanval op Müllers opvatting, dat de geloofswet – lees, de huidige kerkleer – niet nauw genoeg genomen kan worden?
Het is de vraag hoe de kerk-organisatorische en -inhoudelijke meningsverschillen tussen paus Franciscus en Fernández enerzijds, en Müller en de ‘zijnen’ anderzijds, kerkpolitiek uitgespeeld worden. Aannemelijk is in ieder geval dat de paus en de voorzitter van de Congregatie voor de Geloofsleer niet op één lijn zitten.