‘Woede is relatief én levensgroot’

Al voor de publicatie van zijn boek ‘Heilige woede. Monnik zijn, een radicale keuze’ kreeg Thomas Quartier OSB veel reacties. Woede en heiligheid: dat roept voor velen toch een wat vreemde of onprettige associatie op. En is woede niet een ongepaste houding voor een monnik?

‘Kijk, gevaar voor religieus fanatisme is er altijd wel, zeker bij mensen die, zoals ikzelf, erg intensief met religie bezig zijn,’ vertelt Quartier. ‘Ook ik heb stiekem wel bepaalde ideeën over hoe het moet… en dus heb ik, althans in mijn eigen beleving, gelijk. In mijn theologisch denken, maar soms ook in kleine, meer praktische zaken. Bijvoorbeeld als er in onze abdij mensen komen die tijdens de officies de orde verstoren door erg hard mee te zingen. Dat kan me werkelijk mateloos irriteren.’ Quartier fronst even als hij het zich voor de geest haalt en vervolgt: ‘Iemand van buiten de abdij zal waarschijnlijk denken “nou, als dat nou je enige probleem is”. En natuurlijk, het is ook heel erg relatief waar je woedend over wordt. Tegelijkertijd is het echter levensgroot als die emotie wordt opgeroepen. In mijn boek pleit ik ervoor om zulke irritaties niet weg te drukken, maar te heiligen. Het kanaal daarvoor kan liturgie, ironie of iets anders zijn, maar het gaat erom dat je je emotie tot een vruchtbaar niveau kunt tillen. Daardoor kun je vervolgens weer tot openheid komen. Bijvoorbeeld door een speelse opmerking te maken tegen de betreffende gast; zo kan er een gesprek ontstaan dat er niet zou kunnen zijn als ik mijn irritaties zou opkroppen in plaats van te relativeren. Overigens geldt dit niet alleen voor woede, maar ook voor alle andere emoties. Emoties die er, zeker in intense vorm, lang niet mochten zijn in het kloosterleven.’

Roeping

Het boek is het meest persoonlijke van Quartier. Hij gaat onder meer dieper in op zijn roeping. ‘Daarvan wist ik lange tijd ook niet dat het dat was,’ vertelt hij. ‘Toen leken het toevalligheden, nu zou ik daar het woord “God” of “roeping” voor gebruiken. Zo ben ik min of meer toevallig theologie gaan studeren. Ik kom uit Duitsland en wilde eigenlijk van jongs af aan docent worden, liefst in de vakken Duits, muziek en eventueel religie als derde vak – in Duitsland is het namelijk gebruikelijk dat docenten meerdere vakken geven. Maar mijn vader overleed enkele maanden voordat ik zou gaan studeren. Financieel en praktisch gezien was het niet mogelijk om mijn moeder alleen te laten en ergens in Duitsland op kamers te gaan. Een jongen die ik kende had een vader die iets op de universiteit in Nijmegen deed en zo kwam ik bij de opleiding theologie terecht. Achteraf gezien de beste keuze die ik had kunnen maken. Zo zijn er meer van dat soort momenten en wendingen geweest.’ Quartier herkent zijn eigen roeping vooral retrospectief. ‘Mensen verwachten bijna altijd dat het iets dramatisch of heldhaftigs is, of een soort prestatie. Dat ik op een heel specifiek moment wel een wake-up call of iets dergelijks gehad moet hebben. Zo is het bij mij helemaal niet gegaan.’

Kloosterleven

In tegenstelling tot de verwachting die veel buitenstaanders hebben, is Quartier vaak nog steeds onzeker over zijn roeping. ‘Als ik ’s ochtends wakker word en mijn habijt zie hangen, dat is vaak zo’n moment. Dan verbaas ik me haast dat het van mij is. Tsja, en dan trek ik het toch maar weer aan.’ In zijn boek beschrijft hij ook dat hij gedurende de eerste jaren van zijn monnik-zijn zijn verwachtingen van het kloosterleven bij heeft moeten stellen. ‘Ik had daar toch een wat te rooskleurig beeld bij: samen een heel idealistisch gedachtegoed hebben en daar met zijn allen helemaal voor gaan. Maar in werkelijkheid, zeker vandaag de dag, zijn kloosterlingen heel verschillende individuen, zowel qua karakter als qua achtergrond. Het is dus niet per definitie zo dat je als monnik met al je medebroeders je theologische ideeën of persoonlijke zoektocht in het geloof kunt delen. Dat terwijl ik zelf wel een echte behoefte had, en heb, aan tochtgenoten. Gedeeltelijk heb ik die ook zeker gevonden, bijvoorbeeld bij onze abt. Weer zo’n toevallig iets wat waarschijnlijk geen toeval is.’

Op zoek naar een ander lied

Quartier ziet nog steeds een ontwikkeling in zijn monastieke levenswandel, bijvoorbeeld als het gaat om muziek. ‘Als jongere was ik erg geïnspireerd door Bob Dylan. Ik trad zelfs op met een blues-harp (mondharmonica) als straatartiest. Maar het ultieme ontbrak erin en uiteindelijk zocht ik letterlijk een ander lied. Dat vond ik in monnikengezang, het Gregoriaans. Toen ik monnik werd, heb ik mijn platen van Bob Dylan, maar ook van John Lennon en andere artiesten, weg gegeven. Dat vond ik er niet meer bij horen, dat moest dan maar weg. Maar na verloop van tijd realiseerde ik me dat ik wegvlucht in een soort museum als ik alleen nog maar Gregoriaans luister en zing. Zodoende ben ik weer blues-harp gaan spelen. Niet als vlucht of uitlaatklep, maar omdat het iets is wat bij mij hoort. In die nieuwe balans zie ik een soort volwassenwording, nog steeds in wording. Inspiratie kun je ook buiten het klooster vinden. En paradoxaal genoeg is mijn activistenhart, dat wat ingedut was van een jarenlange academische carrière, juist weer sneller gaan kloppen in de apolitieke sfeer van het klooster,’ zegt hij met een glimlach. ‘Maar ik denk dat dat ook belangrijk is: dat iedereen een ruimte kan ontdekken waar zijn of haar idealisme er mag zijn. Daarom wil ik de lezer door mijn eigen verhaal een soort spiegel voorhouden en uitdagen: wat is jouw “Bob Dylan”? Wat is jouw kanaal voor geheiligde woede?’

Boek Heilige WoedeThomas Quartier OSB (1972) is directeur van het ‘Benedictijns Centrum voor Liturgische Studies’ aan de Radboud Universiteit Nijmegen en hoogleraar Monastieke Spiritualiteit aan de Katholieke Universiteit Leuven. Daarnaast is hij verbonden aan het Titus Brandsma Instituut in Nijmegen en gasthoogleraar aan de Benedictijnse Hogeschool Sant Anselmo in Rome.

Het boek ‘Heilige woede. Monnik zijn, een radicale keuze‘ is in 2018 verschenen bij uitgeverij Adveniat.