Brief uit de missie 117 – Rinus Tielen doet goed in Kenia (1930-2011)

handgeschreven brieven

Als je missie-artikelen en -brieven leest van een eeuw en langer geleden, valt op dat de priesters, die naar verre landen trokken, zich als soldaten zagen, soldaten van God. In heel wat landen, meenden ze, regeerde de duivel. Het was er somber en donker. De duivel moest bestreden en verdreven worden. Missionarissen trokken als jonge mannen de wereld in met het kruis in de ene en het zwaard in de andere hand.

Het waren tevens de jaren van het imperialisme. De Europese naties, vooral Groot-Brittannië en Frankrijk, later ook Duitsland en Italië, waren in de weer om enorme gebieden in te lijven of in elk geval binnen hun invloedssfeer te krijgen. Missionarissen en imperialisten hadden ieder hun eigen agenda, maar ze konden elkaars hulp goed gebruiken.

Consequenties van WO II

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen de Europeanen met elkaar in botsing. In plaats van nog meer macht elders uit te oefenen werd alles ingezet om elkaar te bestrijden. Na 1945 was het afgelopen met de kolonisatie. Binnen een of meer decennia zag de ‘derde wereld’ er volstrekt anders uit.

Vertegenwoordigers van de (Europese) katholieke kerk in den vreemde konden niet meer eenvoudig profiteren van de met geweld opgelegde westerse suprematie. Er moest een andere koers worden ingeslagen.

Rome was er op tijd bij. Diverse pausen bevorderden het tot stand komen van seminaries om tot ‘inlandse’ priesters te komen. Al vóór de oorlog van 1939-1945 kregen sommigen van hen als bisschoppen de bevoegdheid zelf het geestelijke gezag uit te oefenen in de regio waar ze geboren waren.

Tielen op missie na de oorlog

Als gevolg van de oorlog veranderde er ook in eigen land een en ander. Tijdens de bezetting door de nazi’s was het misschien aantrekkelijk om bij de Kerk zekerheid en een toekomst te zoeken. In het boek over de in Zevenbergen geboren Rinus Tielen, dat in 2008 met als titel Groot in Geven verscheen, vertelde de 78-jarige pater over zijn jeugd: “De eerste bommen vielen op ons stadje. Twee van mijn beste vrienden kwamen om. Op dertienjarige leeftijd ging ik naar Tilburg, het kleinseminarie van de Mill Hill-paters in Brabant. In die tijd was er in Zevenbergen geen gelegenheid om verder te leren”.

In het boekje is te lezen dat Rinus niet alleen ‘gelovige en sociaal denkende’ ouders had, maar tevens ‘belangstelling voor alles wat het missiewerk’ betrof. Bovendien studeerde zijn ouder broer Jan al bij de congregatie van Mill Hill. Zijn roeping paste goed bij de omstandigheden waaronder hij opgroeide. Op 13 juli 1958 werd Tielen in Londen tot priester gewijd. Een paar maanden later, op 7 oktober, stapte hij in Antwerpen op de boot om als missionaris te gaan werken in Kenia, dat ondanks de Mau Mau-opstanden nog steeds een Brits ‘protectoraat’ was.

De reis van Rinus verliep niet helemaal gladjes. Het schip kon vanwege Britse militaire handelingen niet goed door de Golf van Eilat. Tielen maakte van de vertraging gebruik om Israel, het heilige land, te bezoeken (in het boekje wordt gesproken over Palestina i.p.v. Israel en El Akaba i.p.v. Eilat). Jeruzalem was in religieus opzicht anders dan hij zich had voorgesteld: “Wat ik vreemd vond was dat er bijna geen katholieke kerken waren, maar alles vol stond met moskeeën”.

In Kenia

In november 1958 arriveerde Rinus Tielen in het missiegebied, dat formeel nog Brits was. Elektriciteit was er niet – bovendien gebrek aan (goed) voedsel. “Op onze trektochten kwamen we veel ondervoede kinderen tegen. Kwasiokor en marasmus waren opvallende ziekten onder de kleintjes, veroorzaakt door gebrek aan voedzaam eten. We hebben een team samengesteld, een verpleegster, een sociaal werkster en consultatie-bureaus. Sommige kinderen waren al te ziek.

We hebben een ‘eigen stijl’ ziekenhuisje gebouwd. Tien kleine woninkjes, met een eigen keuken en vooral met een eigen moestuin waar de moeders met hun kinderen gehuisvest konden worden.

Het mooiste compliment dat ik daar gehad heb was van een moeder die met haar weer gezonde kind naar huis ging en haar buurvrouw vertelde dat niet het ziekenhuis haar kind had beter gemaakt, maar ik, Rinus zelf”.

Niet overal waren er fatsoenlijke kerken of woningen voor een rondtrekkende pater. Zoals in Mbita. “Geen mooie grote kerk. Geen mooi huis met elektriciteit en waterleiding. De bewoners hadden een tijdelijk huis opgetrokken in klei met een dak van gras. Daar heb ik de eerste acht maanden gewoond, nat geregend in zware buien”.

Tielen wierp zich derhalve op als bouwpastoor in Homa Bay, aan de oostkant van het Victoria-meer. Vanaf 1963, het jaar van de onafhankelijkheid (niet vermeld in het boek) bouwde hij er een kerk, een klooster, een huishoudschool, een ziekenhuis en een opvangtehuis voor ondervoede kinderen. Ook in Mbita (1972) en elders wierp hij zich als bouwpastoor op.

Aangevallen met een hakmes

Over de politieke ontwikkelingen in Kenia en de consequenties daarvan voor het bekeringswerk van Tielen en anderen is in de memoires uit 2008 weinig of niets te bekennen. Missionarissen waren er alleen maar om goede dingen te doen, was de boodschap. Niet voor niets luidde de titel van het boek Groot in geven, met een lachende pater op leeftijd voorop.

In een enkel verhaal lees je wat sporen van de spanningen die er in de overgangtijd van Brits protectoraat naar zelfstandige natie geweest moeten zijn.

Kort voor het opdragen van een mis liep Tielen in priestergewaad, met de kelk in de hand, naar de ingang van de kerk. “Opeens stond ik voor een grote neger met schuim op de mond. Hij begon met een hakmes te zwaaien en riep: ‘Ik vermoord je. Jij hoort hier niet. Waar kom je vandaan?’

De man werd woester en sloeg met het mes zo dicht langs mijn oren dat ik de luchtdruk voelde. En daar stond dan die jonge missionaris, net vaarwel gezegd aan familie en vaderland, om vermoord te worden. Ik durfde me niet te bewegen en voelde het zweet uit mijn oksels naar beneden lopen, alsof het regende. Waar bleven de katholieken om me te helpen? Die stonden veraf en heel stil”.

Toch kwam er hulp. “Eindelijk kreeg de catechist [helper van missionaris] de hemelse ingeving om de honden te halen. Die sprongen op de grote zwarte man. Hij viel achterover en liet zijn hakmes vallen. Binnen enkele seconden waren er tientallen mannen om de overvaller te overrompelen en het hakmes te pakken”.

Na het incident werd Tielen uitgelegd dat het een ‘verwarde man’ betrof. Hij had wel eens vaker ‘aanvallen van hersenmalaria’.

Vijf dagen later kwam de grote zwarte Afrikaan op bezoek om zijn excuses aan te bieden. “Ik heb het niet met slechte bedoelingen gedaan en ben blij dat u nog leeft”, verklaarde de aanvaller en overhandigde hem een kippetje ter compensatie.

Assistent bij operatie

Over het Kenia van Jomo Kenyatta (1963-1978) en Daniel Arap Moi (1978-2002) liet Tielen niets los in 2008. In plaats daarvan werden enkele van zijn belevenissen afgedrukt.

Zo vertelde de pater over zijn optreden als ‘narcotiseur’. Rond middernacht werd er op zijn deur gebonkt. “Pater kom gauw. Er is een ernstig ongeluk gebeurd”.

Tielen: “In het schemerdonker zag ik enkele mannen, die een soort bed droegen. Op dit in elkaar geflanste geval lag een jongeman te kreunen. Hij was tijdens het vissen door een nijlpaard aangevallen. Het dier had een paar maal met zijn zware poten op de man getrapt”.

Een Canadese chirurg, toevallig aanwezig op de missiepost, werd geroepen. “Zij onderzocht de patiënt en kwam tot de conclusie dat hij het niet zou overleven als we de man helemaal naar het ziekenhuis zouden vervoeren”.

De vrouw moest onder primitieve omstandigheden aan de slag. “Een verhoogd bed als operatietafel, een lamp die je in de hand moest houden om bij te lichten en nog daargelaten de hygiënische risico’s”.

De missionaris moest er voor zorgen dat de patiënt onder verdoving bleef. “Ik kreeg verbandgaas in mijn hand, waarop ik steeds enkele druppels vloeistof liet vallen. Als de man diep adem haalde was ik bang dat hij zijn laatste adem uitblies. Wat was hij toch toegetakeld. Een been lag open van zijn heup tot zijn knie. Daar was een poot van het nijlpaard op terecht gekomen. De teenafdrukken waren nog te zien”.

De pater had het er moeilijk mee. “Ik dacht dat ik goed tegen bloed kon, maar daar kwam ik op terug. Ik moest alle moeite doen om niet naar buiten te rennen en over te geven”.

De chirurg kon de spullen, die ze uit Canada meegebracht had, goed gebruiken. “Voordat we twee uur verder waren, had ze meer dan vijftig hechtingen aangebracht in zijn been, achterop zijn bips en in zijn bovenarm”.

Nog even leek het alsnog fout te gaan. “Juist toen ze alles steriel wilde afplakken, ging het licht uit. De diesel was op. De laatste uren werkte ze bij het schijnsel van op paraffine brandende stal-lantaarns”.

Tielen was tot het laatst toe van de partij. “Op haar aanwijzigingen haalde ik regelmatig het gaas weg”.

Tielen kon zich nog goed de eerste woorden van de patiënt herinneren, toen hij, kreunend, bijkwam: “Leef ik nog?”

Drie weken later kwam een broer als beloning een paar visjes afleveren.

Religie

Toen heel wat priesters tegen het einde van de negentiende eeuw als missionarissen overal op de aardbol het katholieke geloof begonnen te verkondigen, namen ze ook de westerse zeden mee voor de ‘wilden’, zoals zij de mensen van het Afrikaanse continent aanduidden. Vooral na het eerste Vaticaanse concilie (1871) mocht met de Europese normen niet gemarchandeerd worden in den vreemde.

Honderd jaar later was dat anders, is op te maken uit de woorden van Rinus Tielen. Een ‘opperhoofd’, waar hij mee van doen had, was katholiek gedoopt. Een zus van hem was in een klooster ingetreden. Maar de man had zich niet aan het monogame huwelijk gehouden. Zijn ‘gezin’ telde veertien vrouwen. Zonder enige vorm van kritiek legde de Mill Hill-pater hem in de mond: “Ik heb meer voor de kerk gedaan dan jij, want ik heb 85 [katholieke] kinderen geleverd”.

Religie en regen

Helemaal zuiver in de leer was het opperhoofd niet toen de oogst door gebrek aan regen in gevaar kwam. Hij dwong zijn onderdanen geld te storten om zwarte stieren te kopen. Na geslacht te zijn, hoorden ze van hogerhand, zouden die de weergoden ertoe brengen ‘de sluizen naar beneden open te zetten’. Ook schakelde hij een tovenaar (‘offeraar’) in. De bevolking wilde bij de offermaaltijd wel van de partij zijn, aldus Tielen. Zelfs als het niet onmiddellijk ging regenen, kregen de mensen op die manier nog iets terug van de vlees-belasting.

Enerzijds was de pater blij dat bij het feest nog een Onze Vader werd gebeden. “Geen onsje vlees bleef over”, wist hij. Maar, vanzelfsprekend: “Er kwam geen regen”.

Een heilige mis pakte beter uit, is in het jubileumboekje te lezen. Tielen: “Op Palmzondag, ik zal het nooit vergeten, waren vierduizend mensen naar de kerk gekomen. Ik had de weerberichten afgewacht en gehoord dat de regens niet ver weg al losgebarsten waren. We hadden een processie bij het terrein van het opperhoofd georganiseerd en een extra rondje gedanst”.

De missionaris van Mill Hill keek, naar eigen zeggen, stiekem omhoog en zag de donkere, zwarte wolken al komen aanzetten. Er werd langer en harder gezongen, geklapt en gedrumd. De Brabander deed mee tot zijn handen zeer deden. Als resultaat van de katholieke aanpak begon het zo hard te regenen ‘dat niemand droog thuiskwam’.

Het opperhoofd, was bij de regen-mis niet komen opdagen ‘omdat hij zich niet goed voelde’.

De mis-met-regen werd niet vergeten, rapporteerde Tielen. Een echtgenote van het opperhoofd kwam een jaar later een nieuw kind laten dopen. Toen hij haar vroeg wanneer het geboren was, kreeg hij ten antwoord: “Een week na de heilige mis waarna die regen losbarstte”.

Wat was de pater blij, kun je lezen, dat hij naar het weerbericht geluisterd had. Zijn aanpak was gezaghebbend geweest. In het boekje zag je foto’s van Afrikaanse jongelui die knielend voor de in het wit geklede priester hun zonden kwamen opbiechten.

De laatste jaren

Rinus Tielen, bij zijn 40-jarig priesterjubileum 78 jaar oud, vertrok opnieuw naar zijn missiegebied in Kenia. Op zijn oude dag verbleef hij in een huis aan het Victoria Meer, waar hij zich, samen met een Keniase vrouw, beschikbaar stelde voor weekend-assistenties op scholen en buitenstaties. Hij droeg er de vaderlijke zorg voor zijn ‘gezin’ van een dertigtal weeskinderen.

Bij zijn overlijden, op 9 januari 2011 in Kusumu, meldde regionaal A. Eppink vanuit Oosterbeek dat iedereen de laatste jaren welkom was geweest op zijn stukje ‘paradijs’ in Mbita aan het meer. “Velen hebben daarvan gebruik gemaakt. Rinus was een gedreven missionaris en een bijzonder hartelijke gastheer”. In de Heilige Bartholomeuskerk in Zevenbergen vond op 22 januari 2011, nog maar zeven jaar geleden, een eucharistieviering ter gedachtenis van Father Rinus Tielen plaats.

Literatuur

Rinus Tielen – Groot in geven. Ter gelegenheid van het gouden priesterfeest, 14 september 2008