Brief uit de missie 67: De duivel in en uit de missie in China

handgeschreven brief

De missionarissen die in de negentiende eeuw naar China trokken om er het geloof te verbreiden hadden, daar waren ze van overtuigd, een tegenstander die verslagen moest worden. Dat was satan, de duivel. Als je hun brieven leest was die persoonlijk aanwezig. In een aantal gevallen had hij bezit genomen van een mens. Er zat voor de paters dan weinig anders op dan over te gaan tot een ware duivelsuitdrijving. Dat schreven ze in hun brieven naar Europa.

Alexander Clerbaux (1893)

De Belg Alexander Clerbaux besefte dat niet iedereen hem zou geloven. Maar hij was heel stellig in zijn bewering. “Ik spreek met kennis van zaken. Ik heb genoeg gehoord, genoeg gezien. Het staat de ongelovigen van Europa vrij met mijn overtuiging over de duivel de spot te drijven. Hier in China is niemand verwonderd over dusdanige zaken. Ze zijn immers al te gewoon. De heidenen worden zeer dikwijls door de duivel belaagd”.

Clerbaux gaf zo maar één voorbeeld in het missieblad van Scheut (januari 1893). De duivel had zich verstopt in een dwarrelwind. “Een jongeling van een jaar of twintig, onlangs van het heidendom bekeerd, was aan het werk in een aardappelveld. Op het einde van de akker was een oud graf. Het stof van de dwarrelwind vloog boven dit graf en vervolgens naar de plek waar de nieuw-bekeerde stond. Uit de windhoos kwam een grijsaard te voorschijn. Met een donderende stem kreeg de jongen het verwijt te horen dat hij de goden van zijn voorouders verlaten had. Hij kreeg het bevel de christelijke godsdienst af te zweren.

De bekeerling was verbijsterd. Toch had hij de moed krachtdadig te weigeren. Bovendien vroeg hij met wie hij van doen had.

‘Wat geeft dat!’ luidde het antwoord. Terstond trad een tweede spook op. Met z’n tweeën ranselden ze de jongen duchtig af. Tevens kondigden ze aan dat ze binnen twintig dagen zouden terugkomen om hem voor de laatste keer te waarschuwen. Daarna verdween de verschijning. De bekeerling ging naar huis en werd ernstig ziek”.

Een missionaris bezocht hem en trachtte hem aan te moedigen. Hij zei dat het verbeelding was. De Chinezen waren het niet met de pater eens. Op heel zijn lijf, wezen ze, had de jongen duidelijke tekenen van geweldige slagen. En onze christenen weten bij ondervinding dat de razernij van Satan, als een ziel aan zijn klauwen ontrukt wordt, paal noch perk kent”.

Amand Heirman (1896)

Een andere Belgische missionaris, Amand Heirman, noteerde drie jaar later: “In 1894, een weinig voor Pasen, hoorde men ijselijk lawaai – een geschreeuw en gehuil als dat van een leger dat bezig is met een bestorming. In de lucht verscheen een groot vuur dat over de missiepost dreef en bleef hangen boven het dak van de school waar veertig bekeerlingen in het geloof onderwezen werden maar op dat moment lagen te slapen.

Een tiental van de leerlingen, die het doopsel nog moesten ontvangen, schreeuwden van angst. Heel het missiedorp stond meteen in rep en roer. Een Chinese priesterstudent begreep wat er moest gebeuren. IJlings kwam hij aanlopen en begon de kamer met wijwater te besproeien. Onmiddellijk hield het geschreeuw op. De arme mensen, weer tot zichzelf gekomen, vertelden los van elkaar dat een afschuwelijk monster zich op hen geworpen had en dreigde hen te wurgen als ze zich wilden laten dopen”.

Missionaris Heirman: “Dergelijke feiten zou ik met honderden kunnen aanhalen”. In zijn brief kwam hij met nog een tweede voorbeeld. “Een nieuw-bekeerde vrouw kwam bij een mede-missionaris klagen dat ze dikwijls geweldig door de duivel geslagen werd. Omdat hij aan de woorden van de vrouw weinig geloof hechtte antwoordde de pater: ‘Als de schelm terug komt, zeg hem maar zich verder tot mij te wenden!’

Die zelfde avond kwam de helse geest de vrouw wederom lastig vallen. Deze deelde hem de boodschap van de missionaris mee. Op hetzelfde ogenblik werd mijn medebroeder, die al te bed lag, door een onweerstaanbare macht opgeheven. Met zo’n geweld werd hij tegen de muur van zijn kamer geworpen dat hij een maand later nog hevige pijn voelde. De vrouw was van alle plagerijen verlost, maar mijn medebroeder zal zich wel wachten in het vervolg nog een dergelijk middel voor te schrijven”.

Heirman was zelf wel tevreden met de afloop. Dankzij de missionarissen dolf Satan steeds het onderspit. “Hoe heviger de duivel op de tanden knarst, hoe meer onze nieuw-bekeerden in hun geloof versterkt worden. Zij voelen zich nooit gelukkiger dan wanneer zij hem kunnen beetnemen en ook hun buren, die nog heidenen zijn, over te halen om ons heilig geloof te omhelzen”.

Hendrik Bongaerts (1901)

In een brief aan zijn familie liet Hendrik Bongaerts op 8 oktober 1901 weten dat de duivel een onderkomen had in zijn missiegebied. Satan verbleef in de vele tempels die hij overal om zich heen aantrof. Niet voor niets werden die gebouwen als ‘afgodentempels’ omschreven. Dat soort gebouwen moest dus van de aardbodem verdwijnen. Dan had de duivel geen woonplaats meer.

Bongaerts verwees naar een artikel dat zijn medebroeder Van Den Abbeele ten behoeve van het missieblad geschreven had. “Zijn kerkje stond op de helling van een berg. Telkens als hij, vroeg of laat, zijn ogen in de diepte liet vallen zag hij voor zijn voeten een pagode, een huisje van Satan. Daar stonden zes of zeven vuile monsters. Dat huisje zou hij maar al te graag doen verdwijnen om op die plaats een kapelletje te bouwen voor Onze Lieve Vrouw. Maar een pagode afbreken, dat gaat zo maar niet”.

“En toch is die droom verwezenlijkt”, liet hij triomfantelijk weten. “Verleden jaar [in 1900] hebben de boksers onze kerk in brand gestoken en alles van de katholieke Chinezen geroofd. Dat was vooral het werk van de heidenen in deze streek. [Na de gewelddadige inval van Europese troepen] heeft de Chinese gouverneur alles hersteld. De christenen hebben al hun goederen terug. Alle heidenen zijn moeten vertrekken. Ze hebben hun land en hun woningen aan de Kerk moeten afstaan. Hun pagode hebben ze afgebroken en hun vuile beelden meegesleept”.

Op de plaats waar eerder de duivel verblijf hield liet missionaris Van Kan een kerk bouwen. “Zo helpt ons Onze Lieve Vrouw”, met die woorden vatte Hendrik Bongaerts de verdrijving van Satan samen.

Steenackers drijft de duivel uit

De Vlaamse Missionaris Jan-Baptist Steenackers schreef in die tijd mooie verhalen in de missiebladen. Ook over de rol van de duivel in de missie en hoe hij een bezetene (Lihie) van de duivel wist te verlossen.

Steenackers wist waar hij aan begon. Van een bekeerling hoorde hij: “‘Vader, mijn neef, die bij een heiden in de buurt werkt, is door de duivel bezeten. Zoudt u hem daarvan niet kunnen verlossen?’

Op mijn bevestigend antwoord bracht hij hem bij mij. Lihie was een flinke jongeling van 25 jaar, zachtmoedig en openhartig. Niets wees erop dat hij door de duivel bezeten was. Ik drukte hierover mijn verwondering uit.

Toen vertelde men mij dat de ongelukkige alleen op de eerste dag van de maand te lijden had. De duivel bestond dan uit drie geesten, de heer van de hemel, de heer van de aarde en de heer van de mensen. Op die dag gaven ze hem ook macht. Zo kon hij zaken openbaren die op grote afstand plaats vonden of onfeilbare geneesmiddelen tegen ziekten voorschrijven. Op zo’n dag was Lihie zo heet dat hij na een aanval wel twintig kommen water achter elkaar dronk. Lihie had tevens een lange zweep in zijn bezit waarmee hij zich soms gruwelijk geestelde terwijl hij razend in de bergen rondliep. Ook bezat hij een zonderling voorwerp – een dunne ijzeren plaat met punten. Als hij bezeten was zwaaide hij woedend met dit voorwerp”.

Steenackers vertelde dat hij bij een eerste kennismaking niets bijzonders opmerkte. “Toen ik hem die eerste keer zag vroeg ik mij af wat de duivel met die arme jongen uit te staan had”.

De pater trad echter handelend op. “Ik gaf bevel hem bij het werkvolk te laten wonen en hem in de christelijke leer te onderwijzen. Bij de nieuwe maan hield ik hem de hele dag in de gaten maar ik kon niets buitengewoons opmerken. Was de duivel bang gemaakt door de godsdienstlessen of de nabijheid van de kerk?”

De Vlaming ging in zijn Chinese missiegebied experimenteren. Hij liet Lihie verhuizen naar een spelonk een eindje verder weg. “Dan zullen we zien of de duivel meer op zijn gemak zal zijn”.

Een maand lang, was te lezen, legde Lihie zich met buitengewone ijver toe op het leren van de catechismus. Maar toch gebeurde het. “Op een ogenblik dat ik de Heilige Mis eindigde kwam een geloofsleerling onthutst en buiten adem aangelopen: ‘Vader, kom gauw. Lihie is door de duivel bezeten!’

Ik ging onmiddellijk met hem mee. Onderweg vroeg ik hem hoe hij wist dat de duivel in het spel was.

‘Vader. Zeker is het de boze geest. Hij maakt Lihie razend en doet hem afschuwelijke dingen zeggen’.

Bij aankomst in de spelonk liep ik haastig naar hem toe. Hij ging te keer als een razende. Ik hoorde hem spreken met wezens die hij scheen te zien maar die voor mij onzichtbaar waren. Ik vroeg hem Jezus aan te roepen. Hij antwoordde dat hij Hem genoeg kende. Vervolgens begon hij tegen de Zaligmaker en zijn heilige Moeder de schandelijkste verwensingen en godslasteringen uit te braken.

Ik wierp mij op de vloeker. ‘Zwijg of ik zal u betaald zetten!’

Gelukkig voor hem, zweeg hij. Want ik was woedend. Even later lag hij uitgestrekt op de grond. Hij scheen helemaal afgemat en klaagde over een hevige maagpijn. Van de godslasteringen, die hij uitgebraakt had, kon hij zich volstrekt niets herinneren”.

De Chinees die Steenackers was gaan halen had bij zijn vertrek uit de mond van Lihie, schuimend van woede, opgevangen: “Waarom toch die Europeaan roepen, die ik niet kan weerstaan?”.

Met die uitspraak was de missionaris naar eigen zeggen uiterst gelukkig. “Sedert die tijd hebben de christenen deze bekentenis van de bezetene erkend als een sterk bewijs van de macht van de priester over de duivel – én van de waarheid van onze heilige leer. Zij vinden daarin ook een grote reden om de heidenen uit te lachen”.

Volgens Steenackers gebeurde een maand later precies hetzelfde. De missionaris had zich deze keer evenwel goed voorbereid. “Ik legde een relikwie op de bezetene. Tevens vroeg ik hem of hij niet een weinig koud water wilde drinken. Dat nam hij aan. Ik schepte een kom uit een emmer. In het Latijn sprak ik er zachtjes de zegen over uit zodat het water gewijd werd. Niemand merkte iets. Lihie had de kom nauwelijks aan zijn lippen gezet of hij stootte hem van zich af. Hij keerde mij de rug toe alsof hij gal gedronken had. ‘Dat is geen water’, zei hij.

‘Ik zeg u dat het zuiver water is. Ik beveel het u te drinken!’ Terwijl ik het zei reikte ik hem de kom opnieuw aan.

Met een gezicht alsof hij dodelijk vergif ging drinken zwelgde hij het vocht in één slok naar binnen. Daarna beet hij de kom in honderd stukken en slikte een groot deel van de scherven in.

Zonder een ogenblik tijd te verliezen pakte ik hem bij de schouders en op bevelende toon zei ik: ‘In naam van Jezus Christus: bedaar!’

Lihie zonk op de knieën vóór mij neer, boog het hoofd op de grond zoals de christenen gewoon zijn te doen als zij de priester plechtig groeten. Als de braafste mens ter wereld ging hij nu zitten”.

Van het gebeurde kon de bekeerling zich volgens de pater niets meer herinneren. “Hij verklaarde al de duivels in de hel te verwensen. ‘Jezus is mijn verlosser en Maria is mijn moeder’, riep hij wenend uit. Eerbiedig kuste hij het kruis dat hij op de borst droeg”.

Voor Steenackers was alles duidelijk. Voor de Chinezen niet. “Ik sprak hen van het water dat ik in het geheim gewijd had. Allen verlangden dat ik ook voor hen water zou wijden. Ik had de grootste moeite hen aan het verstand te brengen dat het water, dat elke zondag vóór de mis gewijd wordt, dezelfde kracht bezit”.

Terugkomst van de duivel is vergeefs

Een maand later, schreef Steenackers, wist Lihie de komst van de duivel zelf te weerstaan. De bekeerling hoorde echter: “Wij zwichten voor de macht die u aanroept. Weet echter dat wij u later zullen terugvinden!”

Lihie ontving het doopsel. “Weldra kon hij aan al onze christenen tot een voorbeeld van ijver en godvruchtigheid gesteld worden. Zo verliepen er twee jaren. Maar op zekere dag kwam men mij zeggen dat Lihie besloten had tot het heidendom terug te keren. Zijn kruis had hij aan een andere christen gegeven”.

Steenackers liet de jongeman bij zich komen en vroeg hem zijn zonden op te biechten. Hij legde uit: “Waar is toch uw geloof? Evenmin als vroeger kan de duivel de Naam van Jezus weerstaan. Blijf bij mij. Hoor elke dag de Heilige Mis en bid dagelijks het rozenhoedje. We zullen eens zien wie het machtigste zal zijn: God of de duivel!’

Drie dagen later had Lihie de vrede en het geluk hervonden. Tranen van bovenaardse vreugde wenend naderde hij het altaar”.

Steenackers besefte dat niet alle lezers van het missieblad zonder meer zouden geloven wat hij had laten afdrukken. Hij eindigde zijn artikel dan ook met een bijzondere conclusie: “Naar mijn overtuiging was hier een rechtstreekse werking van de duivel voorhanden. Ik wil echter mijn mening aan niemand opdringen. Mijn lezers laat ik volkomen vrij naar eigen goeddunken over dit geval te oordelen”.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *