Brief uit de missie 8: Zuid-India

Handgeschreven brieven

Harry Knipschild doet in deze achtste Brief uit de Missie verslag van de duizenden bekeringen in Zuid-India. Daar is bijvoorbeeld de missionaris pater Tourcade actief, die in het Nederlandse tijdschrift Katholieke Missiën verslag doet van zijn bekeringsactiviteiten. De pater verstrekte voedsel, maar maakte duidelijk dat het aanvaarden van het katholieke geloof een bindende voorwaarde was. Dat had een mooi resultaat.
***

In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw zonden steeds meer Europese staten hun schepen langs de kusten van Azië. In het begin waren het vooral de Portugezen en de Nederlanders. Later volgden de Engelsen, de Fransen en de Denen. De Coromandelkust in het zuidoosten van India was een interessant gebied. De Verenigde Oostindische Compagnie was er aanvankelijk sterk vertegenwoordigd, maar de Engelsen vestigden zich in Madras en de Fransen in Pondichéry. In de negentiende eeuw werd India een Britse kolonie, maar Pondichéry bleef nog tot in de twintigste eeuw Frans bezit.

Het is dus niet vreemd dat Franse missionarissen er actief waren om het katholieke geloof te verbreiden. Af en toe werden ze een handje geholpen door de natuur. Pater Tourcade deed verslag in het Nederlandse tijdschrift Katholieke Missiën.
Hindoetempel in Pondicherry

‘Hongersnood is een welsprekend redenaar’

“Tusschen Pondichéry en Tindivanam”, rapporteerde de missionaris in 1902, “strekte zich een uitgebreide streek uit, die helaas geen enkele christen telde. Maar de hongersnood is een welsprekend redenaar en toen deze verleden jaar zijn stem liet hooren, stroomden de landlieden naar Pondichéry om te bedelen”. Tourcade rook zijn kans. Hij besefte dat de hongerigen geen keus hadden. Als ze geen eten ontvingen zouden ze sterven. De pater verstrekte voedsel, maar maakte duidelijk dat het aanvaarden van het katholieke geloof een bindende voorwaarde was. Dat had een mooi resultaat.

Franse getuigen in zuid-India “Daar de liefdadigheid, die ik hun betoonde ter liefde van God en den medemensch, grooter, krachtdadiger en indrukwekkender was dan elders, wilden de hongerlijdenden den God aanbidden, die mij daartoe aanspoorde. Ik kreeg er zeshonderd te gelijk bij mij. Ik zond niemand weg, daar ik vreesde hen daardoor de eeuwigheid in te sturen. Vooral de kinderen waren bedroevend om te zien. Als ze op hun uiterste lagen, stortte ik het heilig water over hun hoofden uit. O, wat heb ik toen een klein Indiaatjes gedoopt.

En als ze hun recht op den hemel gekregen hadden, zei ik hun: ‘Schittert, schittert nu, schoone sterren, aan het firmament des hemels en bidt voor hem, die u dit geluk heeft bereid. O, wat zijt gij gelukkig!’”

Een half jaar later kon de geestelijke de oogst overzien: “Gedurende zes maanden waren we bezig om die nieuwe kinderen van onzen Lieve Heer te onderrichten en te doopen. De vruchten van genade waren heerlijk. Toen de hongersnood verminderde, telden we drieduizend doopsels. De zon der gerechtigheid bescheen met haar stralen deze plaats der duisternis”.

Een nieuw stuk grond voor de missie

De paters waren er dus in geslaagd een grote groep Indiërs bij de Kerk in te lijven. Het was echter duidelijk dat de nieuwe katholieken nauwelijks iets wisten van het geloof dat ze geacht werden aan te hangen. Het was daarom nodig de zaak goed aan te pakken. Tourcade stuurde pater Régis op pad om een stuk grond aan te kopen. Dat was niet zo eenvoudig. Wilden de oorspronkelijke bewoners hun grond wel afstaan aan de Franse missie?

Dupleix, Frans gouverneur van Pondicherry Gelukkig voor de priesters was er een oplossing. “Een heiden kwam op pater Régis toe, maakte een diepe buiging en zei: ‘Pater, ik hoor, dat ge in dit dorp een kerk gaat bouwen. Zoo gij dien hoek grond daar wilt hebben, zal ik hem u verkoopen. Maar in het geheim. Want als de andere heidenen het wisten, zouden ze er zich tegen verzetten en ik voel mij niet sterk genoeg om ze te weerstreven. Een schuldeischer vervolgt me. Gij alleen kunt me uit zijn handen bevrijden’. Zoo werd de koop gesloten”.

Régis kon aan het werk. “Hij bouwde zich een beschutting tegen de zon van bamboes en kokosbladeren. Eerst werd een put gegraven. Wij hadden immers water noodig om den voorgeschreven bouw uit te voeren. Toen een klein huis en een kleine kapel uit leem en stroo opgetrokken. Een beeld van den H. Antonius, het werk van een pottenbakker van het land, werd achter het altaar geplaatst”.

Godsdienstles

De nieuwe gelovigen moesten nu op godsdienstles, of ze wilden of niet. “Pater Régis riep hen op den catechismus. En om hen voor de zonnestralen te beschutten bouwde hij hun een groote tent van palmbladeren. Daar zag men ze gedurende zes maanden beurtelings in de schaduw plaats nemen, om hun gebeden en catechismus te leeren”.

Met behulp van een lokale helper slaagde de pater er langzamerhand in ‘den heidenschen geest uit die heidenen te verdrijven en den geest des christendoms daarvoor in de plaats te brengen. Men komt er niet in één dag toe om een dergelijke verandering te bewerken. ’t Is een werk van langen duur, dat alle geloof en volharding van den priester vordert’. Een missionaris, die na verloop van tijd een paar dagen op bezoek kwam, ‘kon zijn tranen niet weerhouden, toen hij dag en nacht het opzeggen der gebeden hoorde’.

Continue zorg en aandacht

De bekeerlingen bezaten niets en moesten dus voortdurend verzorgd worden. “Wat zijn ze toch arm. Pater Granadikam onderhoudt ze gedurende een maand, en brengt dan den dag door met ze te onderrichten en voor te bereiden voor den gewichtigsten dag huns levens, de Heilige Communie. Wat zijn ze lief en onderdanig!” Af en toe ging gingen Régis en Tourcade de vorderingen gade slaan. “’t Is een feest voor ons, voor de christenen en vooral voor de kinderen. Wij vergeten dan niet enkele versnaperingen voor hen mee te nemen. Wat laten ze die haastig tusschen hun tanden verdwijnen!”

De eerste communie van de jonge nieuwe gelovigen was een daverend succes. “Ze naderen tot de Heilige Tafel, het hoofd omkransd en stralend van onschuld. Nooit zijn ze zóó gelukkig geweest, door zóó hartelijke belangstelling omringd. Als het niet tegen het gebruik was, zouden we ze wel met kussen willen overladen!”

Nieuwe bekeerlingen worden afgewezen

De missionarissen wilden het resultaat van hun bekeringsactiviteiten niet alleen bestendigen maar ook uitbreiden. Zij beschikten echter niet over voldoende stoffelijke middelen om dat mogelijk te maken. Nieuwe bekeerlingen moesten ze zelfs afwijzen! “Hoe wenschelijk is het, dat die christengemeente nog talrijker worde! Maar wij vorderen slechts langzaam. Ja, we waren we zelfs verplicht, bij gebrek aan hulpmiddelen, het doopsel aan de heidenen te weigeren, die zich in grooten getale er voor aanboden. Moge de goede God een zoo bitteren kelk ons doen voorbijgaan. Zulke weigeringen doen het hart bloeden”.

Zonder geld, zonder middelen, geen nieuwe gelovigen. De missionarissen maakten goed duidelijk waarom de Europese achterban steeds weer opnieuw geld aan de missie moest geven.

Sacré Coeurkerk in Pondichéry

Pondichéry in onze tijd

Pondichéry, nu Puducherry, (letterlijk: ‘nieuw dorp’) is sinds 1956 opgenomen in India. Het is een Tamilgebied maar de band met Frankrijk wordt levend gehouden. Het gebied wordt de Franse Rivièra van het Oosten genoemd. Sommige straten hebben nog Franse namen, huizen zijn in Franse koloniale stijl gebouwd. De Franse taal heeft in Puducherry nog steeds een officiële status. In 2009 hoop ik het gebied te bezoeken en persoonlijk onderzoek te doen naar de resten van het missionaire verleden.

Harry Knipschild