Vorige week ontstond landelijke ophef over het al dan niet mogen zingen van populaire Kerstliedjes als ‘Stille Nacht’. Universitair docent Muziek, Religie & Ritueel Martin Hoondert kruipt onder de waan van de dag en stelt een aantal vragen over de wijze waarop gezangen tot de liturgie worden toegelaten.
In de loop van de twintigste eeuw heeft zich ten behoeve van de Nederlandstalige liturgie in de rooms-katholieke parochies een uitgebreid repertoire aan gezangen ontwikkeld. Deze ontwikkeling heeft zich min of meer geconsolideerd in de bundel Gezangen voor liturgie (eerste druk in 1984, tweede druk in 1996). De productie aan nieuwe gezangen gaat nog steeds gestaag door. Met het gezag van Rome op de achtergrond proberen de Nederlandse bisschoppen sinds enkele jaren greep te krijgen op de liturgische gezangen die in de parochiële praktijk gezongen worden. Directe aanleiding is nummer 108 uit de Romeinse instructie Liturgiam authenticam uit 2001. Hierin wordt uitdrukkelijk gevraagd om een ‘directorium of repertorium’ voor de liturgische muziek. De Nederlandse bisschoppen hebben besloten tot de uitgave van een repertorium, dat met ‘recognitio’ van Rome in het najaar van 2010 verscheen (Liturgische documentatie deel 6).
Ter vergelijking: de bisschoppenconferentie van de Verenigde Staten hebben gekozen voor een directorium: een gids die de kaders aanreikt waarbinnen de liturgische muziek zich dient te bewegen. Dit directorium verscheen in 2007 onder de titel Sing to the Lord. Music in Divine Worship. Pas in tweede instantie zullen de Amerikaanse bisschoppen een repertorium publiceren, waarbij bedoeld is: een lijst met gezangen die als gemeenschappelijk repertoire opgenomen moeten worden in toekomstige gezangenbundels. Op dit punt is er een groot verschil met de situatie in Nederland. De Nederlandse bisschoppen gebruiken het repertorium niet als een middel om het gesprek over de kwaliteit van de liturgische gezangen aan te gaan, of als een basisrepertoire voor de parochiële praktijk. In plaats daarvan hebben zij de uitgevers van boeken en brochures ten behoeve van de liturgie (Gooi en Sticht, onderdeel van Kok Utrecht; Uitgeverij Abdij van Berne Heeswijk) voorgeschreven zich bij de gezangenkeuze te beperken tot het door hen uitgevaardigde repertorium. Dit heeft tot gevolg dat het repertoire dat deze uitgeverijen kunnen aanbieden aanzienlijk kleiner is geworden en dat vele geliefde gezangen niet langer gepubliceerd mogen worden. Bekende gezangen zoals ‘Gedenken wij dankbaar de daden des Heren’, ‘Zolang wij ademhalen’, ‘Licht dat ons aanstoot in de morgen’, ‘Neemt en eet met elkaar’ of ‘Zingt Jubilate’ zijn niet opgenomen in het repertorium en mogen – in elk geval op dit moment – niet opgenomen worden in de wekelijkse zondagsmissaaltjes van de twee genoemde uitgeverijen. Parochies die gebruik maken van deze zondagsmissaaltjes van de twee genoemde uitgeverijen worden hierdoor geconfronteerd met een beperking van het repertoire. Het is natuurlijk mogelijk dit repertoire aan te vullen door gebruik te maken van een liedbundel of van de zogenoemde ‘bijlagen’ of ‘inlegvellen’ – met de daarbij horende extra kosten –, maar waar dat niet gebeurt heeft het beleid direct invloed op de praktijk.
Een lijst met aanvullingen
Zoals gezegd, het repertorium is uitgevaardigd in 2010. Daaraan vooraf ging een ‘eerste lijst van liturgische gezangen’, uitgevaardigd in 2008 (Liturgische documentatie deel 5). Deze eerste lijst bevat de gezangen die in verschillende nieuwe liturgische uitgaven zijn opgenomen, te weten de Verzameling Misformulieren ter ere van de Heilige Maagd Maria (2005), De wijding van bisschop, priesters en diakens (2005), het Romeins Martyrologium (2008) en het Getijdenboekje voor kinderen (2007). De gezangen die op de eerste lijst vermeld staan, zijn opnieuw opgenomen in de tweede lijst uit 2010. Deze tweede lijst omvat in totaal 316 gezangen. De bisschoppen stellen nadrukkelijk dat het vastgestelde repertorium van 316 gezangen geen eindpunt is. Monseigneur Hurkmans, in die tijd nog bisschop-referent voor de liturgie, schrijft in de inleiding op het repertorium:
“De Nederlandse bisschoppen dragen er verder via de Beleidssector Liturgie zorg voor, dat dit repertorium van tijd tot tijd wordt aangevuld en bijgewerkt. Daarmee blijft er ook ruimte bestaan tot verdere creativiteit binnen de goede en geëigende liturgische bakens. En componisten kunnen hun talenten verder in dienst stellen van de Kerk, – zeker ook door het scheppen van nieuwe toonzettingen op goedgekeurde teksten.”
Aanvullingen zijn inderdaad verschenen: in Liturgische documentatie deel 9 (2012) verscheen een derde ‘Algemene lijst van goedgekeurde liturgische gezangen’ (nummers 317-349), in Liturgische documentatie deel 10 (2013) werden de nummers 350 tot en met 398 gepubliceerd.
Een analyse van de lijst met 316 gezangen
Richard Bot, kerkmusicus en onder meer voorzitter van de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging, heeft het repertorium grondig bestudeerd en van commentaar voorzien. Ook door het team van Uitgeverij Abdij van Berne werd het repertorium geanalyseerd en werden de in dit repertorium genoemde gezangen bekeken op bruikbaarheid in de wekelijkse uitgaven voor de zondagsliturgie. Van de 316 gezangen die in 2010 werden gepubliceerd in het repertorium viel een deel af omdat de betreffende gezangen specifiek bestemd zijn voor vieringen met kinderen of voor het getijdengebed. Van andere gezangen zijn melodieën onvindbaar of niet voor handen. Weer andere gezangen voldoen taalkundig niet aan de eisen die de uitgever stelt: het betreft hier liedteksten die taalkundig niet goed in elkaar zitten (onjuiste zinsconstructies, ‘rijmelarij’) of die een dusdanig ouderwets taalgebruik bezigen dat ze eerder op de lachspieren werken dan bevorderlijk zijn voor de devotie. Na analyse door het team van Uitgeverij Abdij van Berne bleven van de 316 gezangen uiteindelijk 130 gezangen over, waarvan er 90 behoren tot het corpus aan gezangen dat de uitgeverij in de afgelopen 40 tot 50 jaar had opgebouwd. Dit corpus, bestaande uit circa 500 gezangen, was het ‘repertorium’ dat Uitgeverij Abdij van Berne tot 2009 tot haar beschikking had en waaruit zij kon putten voor de gezangenkeuze in de wekelijkse uitgaven voor de zondagsliturgie. Van de hierboven genoemde 130 gezangen zijn er 17 specifiek voor een bepaalde zondag door het jaar bestemd, 16 expliciet voor de Goede Week, 6 voor de advent, 8 voor een specifieke zondag van de advent, 9 voor de kersttijd (waarvan 4 specifiek voor de kerstnacht), 3 voor de veertigdagentijd, 17 voor de zondagen door het jaar, 6 lofzangen, 8 gezangen voor de eindtijd (waarvan 1 specifiek voor Allerheiligen en 1 voor Allerzielen), 10 Marialiederen, 17 voor de paastijd en 13 psalmen.
Vragen
Er zijn tal van vragen te stellen bij het repertorium zoals dat door de Nederlandse bisschoppen is uitgevaardigd. Wie zijn de samenstellers, hoe zien zij de ontwikkeling van het muzikale repertoire in de komende jaren? Hoe verhoudt het repertorium zich tot de praktijk van de parochies? Wat is de motivatie van de samenstellers om de uitgeverijen te binden aan een repertoire dat beslist ontoereikend is om het gehele liturgisch jaar van gezangen te voorzien? Hoe dient het onderscheid tussen ‘niet publiceren – wel zingen’ gehanteerd te worden? Waarom is bij het samenstellen van het repertorium geen gebruik gemaakt van de expertise die bij de Nederlandse Sint-Gregoriusvereniging aanwezig is? Tal van vragen waarover ik graag in gesprek ga met de samenstellers van het repertorium.
Een meer uitgebreide versie van deze bijdrage verschijnt in het Tijdschrift voor Liturgie, december 2013.
Bisschoppen reageren geschokt op censuur Abdij van Berne
Bij het selecteren van liederen voor de missaaltjes die zij maken voor de rooms-katholieke parochies wordt door de Abdij van Berne een streng selectiebeleid gehanteerd. Dit blijkt uit een gesprek met leden van het team van de abdij dat de invulling van de boekjes verzorgd.
In een reactie zeggen de bisschoppen geschokt te zijn. “Van de beschikbare 316 liederen werden maar liefst 186, dat is meer dan de helft, afgewezen op grond van vage taalkundige argumenten”. Zo zou er sprake zijn van onjuiste zinsconstructies en zogenaamde ‘rijmelarij’.
De vrees bestaat nu volgens de bisschoppen dat in de toekomst hierdoor ook liederen als ‘Stille nacht’ en ‘De herdertjes lagen bij nachte’ niet meer in de missaaltjes zal worden opgenomen. Daarin komen zinnen voor als ‘Nu ons slaat de reddende stond’, ‘Het Kindje der mensen geneugt’, ‘In ‘t nederig stalletje kwaamt’, zinnen die door het strenge selectiebeleid van de abdij mogelijk als ongewenst zullen worden bestempeld.
Het hoofd van de Norbertijnen zegt in een reactie: “De term censuur vindt ik overdreven. Natuurlijk passen wij een selectie toe. Niet elk lied is zomaar geschikt voor de liturgie. En wij weten gewoon heel goed wat wel niet passend is vanuit onze goede taalkundige en theologische scholing. Wat weten die bisschoppen daar nou van?”.
Liederen die door Mennen zijn aangetast, zijn dan misschien niet verboden, in praktijk zijn ze wel ‘onteerd’.
Het wordt lastig om ze in de kerk te zingen, omdat je vrede wilde vieren en geen opstandigheid of tweedracht.
Je wilde dat er één kerk zou zijn, die een eenheid zou vormen met alle tijden en met de hele wereld. Ook met het
Gregoriaans.
Ik hield altijd van Gregoriaanse gezangen en oude meerstemmige muziek, juist omdat de muziek van Oosterhuis er was. Ik was trots op de bijdrage vanuit onze tijd aan de traditie van kerkmuziek, die mij verbond met alle tijden. Bovendien gaf de poëtische muziek van nu mij het gevoel dat ik ook welkom was in de kerk, met mijn vragen en onzekerheden.
Nu is die muziek bepoteld, vies en verdacht gemaakt. Ik durf mijn meest geliefde liederen niet meer te zingen omdat je nooit weet of er misschien zo’n Mennen-adept in de kerk zit die de viering gaat bederven. door raar en vals mee te blaten.
Maar ook Gregoriaans is iets negatiefs geworden. Een soort pvv-muziek, Mennen-muziek, muziek met een moord op het geweten. Laat maar, ik hoef het niet meer. Alleen stiltemeditaties werken nog.
Ik bid God dat de haat tegen die man mijn ziel niet kapot zal maken.
Op de diepgang, rijkdom en vooral de begrijpelijkheid van de Gregoriaanse gezangen, door Arnold Arnstadt hieronder nog geprezen, is heel wat af te dingen, al was het maar omdat er relatief zeer weinig mensen het gymnasium hebben doorlopen (slechts 6 à 10% van alle middelbare scholieren!) en dus het (kerk)Latijn (nog) verstaan.
Dagblad Trouw meldde op 15 november j.l.: ‘Stille Nacht’ komt dit jaar inderdaad niet voor in de boekjes, vertelt de Osse pastoor Cor Mennen. Mennen, die als adviseur betrokken is bij de samenstelling van de boekjes, spreekt van een technische verandering.
Tot voor kort legden de samenstellers hun gekozen liederen ter goedkeuring voor aan de bisschoppen. Sinds een paar maanden is de aanpak volgens Mennen omgedraaid. Liederen hoeven niet individueel te worden voorgelegd, maar de samenstellers mogen alleen liederen opnemen die op een lijst staan met reeds goedgekeurde exemplaren.
Mennen: ‘Met deze aanpak willen we voorkomen dat we iedere keer in discussie moeten over individuele liederen. Stille Nacht nog niet op de lijst, maar de goedkeuring is voor zover ik weet slechts een kwestie van tijd. Het lied is onomstreden. Parochies doen niets verkeerd als ze het toch gewoon laten zingen.’
Dat ‘Stille nacht’ niet gezongen zou mogen worden berust dus op miscommunicatie door de makers van de lijst goedgekeurde liederen. Elders in de media stelde pastoor Mennen dan ook dat de beoordelingscommissie voor de liederen waarschijnlijk nog niet aan de liederen die beginnen met een S, en dus niet aan de beoordeling van Stille Nacht, waren toegekomen. Van kwade opzet of rigide beleid zou dus geen sprake kunnen zijn, maar het kan verkeren.
Ter herinnering: kerkjurist C. Mennen was in 2010 zelf nog censor voor kerkliederen namens de Nederlandse bisschoppen, en schrapte toen hoogstpersoonlijk op bedenkelijke gronden (tegen de persoon van de auteur gericht, redenen die dus helemaal niets met de kwaliteit van de teksten van doen hadden!) een aantal liederen van Huub Oosterhuis. Een commissie van Mgr. Wiertz had hetzelfde reeds eerder gedaan voor de samenstelling van de liederenbundel ‘Laus Deo’, welke ook in diverse Brabantse parochies wordt gebruikt.
Wie dus wil weten waarom de hazen lopen zoals ze lopen in r.-k. kerkliederenland zou m.i. het beste zijn oor te luisteren kunnen leggen bij de commissie voor de kerkliederen van de NRL waarvan het secretariaat op 15 november j.l. nog in ‘s-Hertogenbosch te vinden was, maar waarschijnlijk spoedig naar Breda zal verhuizen, of reeds is verhuisd, nu Mgr. Liessen voorzitter is geworden van de NRL.
Het verbaast me overigens dat de auteur van het artikel de m.i. belangrijkste vraag niet stelt, namelijk: waartoe dient volgens de samenstellers van de liederenlijst de wekelijkse parochieliturgie? Wat wil men ermee bereiken? De viering / het ter sprake brengen van het leven? Van het ambtskerkelijke geloven? Voortgaande algemene catechese? Bijbelse catechese? Mystieke eenwording? Van alles wat misschien? Vroeger had “het kerkelijk jaar” en haar liturgie een duidelijke catechetisch didactische opbouw. Er werd in kleine stapjes toegewerkt naar een climax. Tegenwoordig is er vaak weinig samenhang en doelgerichtheid te bespeuren. Van het doel en de samenhang in de jaarliturgie is echter wél afhankelijk welke liederen wanneer gepast zijn en bruikbaar. Men moet het dus eerst over de doelen eens zijn, vervolgens over de wegen daarheen, en dan pas kan men dat met liederen invullen, die voorts ook nog moeten passen bij het intellectuele en kennisniveau van de doelgroep. Voorwaar dus geen sinecure! Voor Arnold Arnstadt en andere liefhebbers van het Gregoriaans moet daar natuurlijk ook ruimte zijn, al zal dat voorlopig waarschijnlijk beperkt moeten blijven tot 1 op de 10 à 20 zondagen.
Al met al rijst bij mij toch de vraag: hebben we zo’n lijst met goedgekeurde liederen wel nodig. Ja maar, de wereldkerk/Rome vraagt erom? Is Rome de wereldkerk? En, zijn er geen belangrijker zaken te bespreken dan liederen? Zou de dialoog niet moeten gaan over Geest en Wet? Over de rode draad in de Schrift van Abraham tot en met Jezus, Paulus enz.? De Blijde Boodschap zou toch centraal moeten staan, nou wat is daarvan dan de kern: onze opstand uit de dood t.z.t., of dat we bemind zijn, gedragen worden door de Liefde zelve, ja dat God/de Liefde bij/met ons is, ons meer nabij dan we onszelf ooit nabij zullen zijn, alle dagen van ons z i j n? Moeten we alles maar op gezag aannemen en nazeggen, of mogen we ook nog iets zelf ervaren? Wie helpt ons daarbij, én hoe?
Het onderwerp is hier Nederlandstalige liturgie, Gregoriaanse liturgie bestaat daarnaast ook en hoeft dus niet heringevoerd te worden. Mijn bezwaar tegen de bijdrage van de heer Arnstadt is dat hij alleen ruimte lijkt te willen geven aan hetgeen hij ‘goed’ of ‘schoon’ vindt. Ik vind het niet consequent en ook niet fair om wel ruimte te vragen voor je eigen muzikale voorkeuren en anderen hun voorkeuren niet te gunnen.
De opstelling van de Nederlandse bisschoppen zou ertoe kunnen leiden dat steeds meer parochies en geloofsgemeenschappen hun eigen liturgieboekjes gaan maken. Op zich beschouw ik dat als winst, omdat een op eigen kracht gemaakte Orde van Dienst per definitie meer kansen biedt op een viering waarin het geheel meer is dan de som der delen dan het corset dat Gooi & Sticht en Berne-Heeswijk aanbieden.
Als ik de baas was van één van deze uitgeverijen, zou ik de pijp aan Maarten geven en mij richten op uitgaven, waarin ik mijn redactionele en literaire kwaliteiten volledig tot uiting zou komen. De huidige situatie schuurt aan twee kanten en maakt in feite bijna niemand echt blij.
Men zou kunnen overwegen het gregoriaans her in te voeren als (het is een voor mij nog steeds onuitputtelijke bron van goed vormgegeven en door de eeuwen) zeer authentiek bewezen liturgische muziek. Zovele malen schoner, dieper en rijker, maar vooral beter te begrijpen als de Oosterhuis en andere kunstenmakersrijmelarijen uit de lang vervlogen 60er jarenpraktijk. Ik wens de klagende parochies/parochianen, die blijkbaar altijd weer wat anders willen dan datgene wat goed is vooral veel schone liturgische uren toe.