‘En geeft elkaar dan nu, op afstandelijke wijze,’ zei de priester gistermorgen nadrukkelijk, ‘de vredegroet.’ In de lacherige sfeer die ontstond – niemand leek zich nog écht grote zorgen te maken over besmetting met het coronavirus – maakte men in de kerkbanken oogcontact en knikte wat naar elkaar. Ik had dienst als acoliet en zwaaide vanaf het altaar vrolijk naar iedereen die op dat moment mijn kant op keek. Een rare gewaarwording, maar echt heel erg vond ik het niet.
door Simone Ooms
Ik ben niet zo’n aanrakerig type, in ieder geval niet met mensen die buiten een heel klein, select groepje naasten vallen. Nooit geweest ook. Een blauwe maandag in een nogal heftige pinkstergemeente heeft mijn aversie tegen lichamelijk contact in de liturgie versterkt: handoplegging door meerdere personen tegelijk of volledig ‘ge-inktvist’ worden door iemand die denkt dat God zelf dat hem of haar ingeeft omdat ik dat nodig zou hebben – mijn grenzen totaal vergetend? Nee, dank u. Ook voor mildere vormen zoals in een kring hand in hand het Onze Vader bidden (o, de klefheid!) of de handenschuddende vredegroet (hmfff) ben ik niet zo te porren.
Die verplichte aanraking heeft voor mij persoonlijk namelijk geen enkele toegevoegde waarde en, hoe koelkasterig of control freakerig het ook moge klinken, ik bewaar graag zelf de regie over wie mij op welke manier aanraakt. Wanneer een voorganger opdracht geeft om elkaar allemaal de hand te schudden, ben ik die regie – al is het maar voor heel even en al is het maar handen schudden – kwijt. Bovendien heeft het hele gebaar voor mij iets gekunstelds: je geeft elkaar ook immers ook niet speciaal een hand als je naast elkaar in de kerkbanken schuift.
Maar dat is slechts de beleving van iemand met zeer uitgesproken voorkeuren. Ik heb geleerd om met mijn persoonlijke eigenaardigheden te leven.
Wat ik lastiger vind, is dat de vredegroet vrijwel altijd een breekpunt is in de spanningsboog die in de liturgie zo zorgvuldig wordt opgebouwd. Er ontstaat een geroezemoes als iedereen zich alle kanten op draait en de woorden mompelt. Niet iedereen draait zich op hetzelfde moment naar dezelfde persoon (of juist wel) waardoor je af en toe tevergeefs je hand naar iemand uitsteekt, zodat er vaak een wat lacherige of in ieder geval jolige sfeer ontstaat. In kleinere parochies heb je soms dat ‘iedereen iedereen gehad moet hebben’ voordat de viering verder gaat, met veel heen en weer geloop als gevolg.
In beide gevallen, maar zeker in die laatste setting, heb ik bijna altijd het idee dat ik als laatste op een oer-Hollandse verjaardag binnenkom en, zorgvuldig balancerend tussen de bijzettafeltjes met blokjes kaas en plakjes leverworst, de hele kring af moet voor het obligate handje. Of eigenlijk is het in de kerk alsof die hele kring mij passeert: gefeliciteerd, gefeliciteerd, gefeliciteerd…
Vrijwel niemand maakt op dat moment oogcontact: terwijl de mond de woorden snel mompelt, is de blik al gericht op de volgende persoon die een handje moet krijgen en probeert het hoofd bij te houden of iedereen al is – vergeef me de uitdrukking – afgewerkt. Een holle, betekenisloze actie.
Ik weet niet wat het wél is, maar met elkaar welgemeend vrede toewensen opdat we samen eucharistie kunnen vieren, heeft dit vreemde stukje liturgie voor mij eigenlijk niks meer te maken.
Terug naar gisteren. Ook toen was er gelach en geroezemoes, maar dan omdat iedereen vanwege het ‘aanrakingsverbod’ de onderlinge onhandigheid voelde: hoe gaan we het eigenlijk doen? Het resultaat was echter prachtig: mensen maakten daadwerkelijk contact, keken aandachtiger naar elkaar: ziet hij/zij dat ik hem/haar wil groeten? Hoe doet hij/zij dat? Verschillende creatieve vormen passeerden de revue. Vanaf het altaar gezien was het een bont geheel. Ondanks de aanleiding genoot ik er stilletjes van. Wat mij betreft is ook deze ‘afstandelijke vredegroet’ een vreemde eend in de liturgische bijt, maar deze keer hebben we elkaar tenminste heel even écht gezien.