In november 2013 liet paus Franciscus in de rooms-katholieke kerk een lijst rondsturen met vragen over huwelijk en gezin, ongewone situaties daarin, homofiele of lesbische verbintenissen, kinderopvoeding en verantwoord ouderschap. Een brede raadpleging dus.
De antwoorden daarop naar Rome worden daar nu bestudeerd. Daar moet een rapport uitkomen voor een buitengewone Bisschoppensynode in Rome van 5 tot 19 oktober 2014 en een volgende gewone in 2015. Die gaan over de pastorale uitdagingen van huwelijk en gezin voor de rooms-katholieke kerk in het kader van evangelisatie. Enige bisschoppenconferenties publiceerden inmiddels een samenvatting van de antwoorden in hun land. Die van Nederland doen dat niet.
In een besloten bijeenkomst van de kardinalen in Rome op 21 februari hield de paus een eerste beraad met hen over enige van die uitdagingen. Hij had de Duitse theoloog kardinaal Walter Kasper gevraagd daar een gedegen inleiding over te houden. Die werd geheim gehouden, maar is inmiddels uitgelekt en verschijnt binnenkort in een boek: Het Evangelie van de Familie. Buitenlandse talen kennen niet het woord ‘gezin’ als onderscheiden van ‘familie’, zoals wij dat kennen. Dus het zou hier heten: Het Evangelie van het Gezin.
Uitvoerig gaat kardinaal Kasper in op de pastoraal van na echtscheiding hertrouwde katholieken en noemt enige wegen om hen in de kerk te aanvaarden en aan het kerkelijk leven te laten deelnemen.
Mij viel op, dat er in het kader van de pauselijke gezinsraadpleging in ons land veel aandacht was voor verhoudingen tussen twee mensen van hetzelfde geslacht. En enigszins voor gezinsplanning en voorbehoedsmiddelen, mede in verband met de encycliek Humanae vitae daarover van Paus Paulus VI uit 1968. Nauwelijks evenwel voor een uitdaging, die in veel andere landen sterk leeft: de houding van de rooms-katholieke kerk jegens katholieken, die na burgerlijke echtscheiding hertrouwd zijn – voor de kerk een ongeldig huwelijk – en of zij de heilige Communie mogen ontvangen.
Ik vroeg mij af, hoe die geringe aandacht voor gescheiden hertrouwde katholieken kwam. Voor mij als kerkjurist is de kwestie van hun kerkelijke aanvaarding heel bekend vanuit vele stellingnamen en studies uit andere landen. Maar in de kerk van ons land wordt daar nauwelijks publiek over gesproken. Hoe komt dat?
Ik hernam een artikel van nu precies vijftig jaar geleden. Het is van de hand van Theo Beemer (+) en Ben Peters, twee priesters. Zij waren destijds als katholieke moraaltheologen verbonden aan het Grootseminarie Warmond van de Bisdommen Haarlem en Rotterdam. Samen met hun collegae van de andere priesteropleidingen van de bisdommen Utrecht, Breda, den Bosch en Roermond en met zielzorgers uit de Randstad hadden zij zich bezonnen over de kerkelijke houding jegens gescheiden hertrouwde katholieken. Namens hen schreven Beemer en Peters daar aan artikel over: Samenleven in huwelijksgezindheid. Een bijdrage tot het pastoraal beraad over de benadering van ‘concubinarii’.
Zij wilden het publiceren in het tijdschrift Nederlandse Katholieke Stemmen, jaren lang het tijdschrift voor de priesterzielzorgers in Nederland. Maar Kardinaal Alfrink, die in het bestuur van dat tijdschrift zat, had dat tegengehouden. Zodoende werd het gepubliceerd in het onafhankelijke wetenschappelijke Tijdschrift voor Theologie 4 (1964) 400-415, voorzien van een Ten geleide van de redactie.
‘Concubinarii’ is een verzamelwoord voor katholieken, die in een kerkelijk ongeldige of anderszins ongeregelde situatie van huwelijk of gezin leven. Daaronder vallen ook katholieken, die na burgerlijke scheiding van hun eerste kerkelijk huwelijk op het stadhuis hertrouwd zijn. Beemer en Peters vragen zich af, of deze in alle gevallen van de sacramenten en met name van de heilige Communie uitgesloten zijn. Zij bezien vragen over hun persoonlijke gesteldheid, hun kerkelijke onwaardigheid en over eventuele ergernis aan de gemeenschap.
Ik noem wat zij vanuit samenleven in huwelijksgezindheid, zoals zij dat noemen, over het eerste zeggen. Als zij hun stap tot echtscheiding, indien daaraan schuldig, diep betreuren, als zij delen, dat volgens de kerk een huwelijk om onontbindbaarheid vraagt, als zij nu proberen te leven in waarachtige wederzijdse liefde en zorg voor de kinderen, ook waar mogelijk in hun christelijke opvoeding, dan zijn dat tekenen van een persoonlijk beleefd christendom. Zeker als daarbij de man zijn eerste vrouw, als hij die schuldig heeft verlaten, financieel ondersteunt. Als deze goede gesteltenis er is, als de nieuwe verhouding niet kan worden opgegeven, en een leven als broer en zus in seksuele onthouding als teken voor doorleefd christendom niet in het algemeen te verenigen is met een reële liefdesverhouding, dan kan moraaltheologisch toelating tot de sacramenten in zicht komen.
Ik heb zelf tijdens mijn jarenlange colleges kerkelijk huwelijksrecht in Amsterdam deze benadering van Beemer en Peters doorgegeven. Ik heb deze ook steeds als pastoor van een grote Randstad-parochie gehanteerd, voor zover katholieken daarnaar vroegen. De meeste na echtscheiding hertrouwde katholieken stelden mij daar geen vragen over. Zij zochten het zelf uit, wetend, dat de rooms-katholieke kerk tegen echtscheiding was. Zoals zij ook geen vragen stelden over geboorteregeling, wetend dat de kerk tegen ‘de pil’ was. En ik heb katholieken nooit geweerd van de heilige Communie. Ik denk, dat bijna alle (oudere) collega zielzorgers dezelfde houding hebben.
Waarschijnlijk verklaart dit, dat er publiek in de kerk in ons land nauwelijks bijzondere aandacht is voor de vraag van de paus over de houding jegens na echtscheiding hertrouwde katholieken en hun toelating tot de heilige Communie. Wij hebben dat al geregeld in ons land. Of niemand vraagt er naar? Hier en daar zijn er in binnen- en buitenland suggesties te vinden voor een dienst van gebed of zegen voor een nieuwe verbintenis na echtscheiding, een dienst, die geen kerkelijke huwelijksviering is.
Kardinaal Kasper noemde in zijn inleiding voor de paus en de kardinalen vijf voorwaarden voor een mogelijke toelating. Berouw over het mislukken van het eerste huwelijk, in orde brengen van de verplichtingen daaruit, niet zonder verdere schade op kunnen geven van de verplichtingen van het nieuwe huwelijk, inspanning om dit christelijk te beleven, ook in de kinderopvoeding, en ten slotte het verlangen om de sacramenten te kunnen ontvangen als bron van kracht voor het leven.
Als ik het goed versta ligt wat Kardinaal Kasper inbrengt en wat Beemer en Peters vijftig jaar geleden schreven dicht bij elkaar, in dezelfde lijn. Wellicht wordt die zo breder erkend.
Dr. Ruud G. W. Huysmans
emeritus hoogleraar rk kerkrecht en pastoor te Amsterdam