Vorige week publiceerde de KNAW een rapport over de staat van de academische bestudering van religie in Nederland. Katholiek.nl vroeg prof.dr. Marcel Sarot, decaan van de Tilburg School of Catholic Theology, om een inhoudelijke reactie op het rapport: ‘Er moet een oplossing worden gevonden voor het academisch taboe op religieus geëngageerde benaderingen van religie.’ Hieronder volgt de integrale reactie:
De KNAW is er uit. Hoe krijgen wij de theologie in Nederland uit het slop? Door het niet meer over God te hebben, maar over ‘geleefde religie’: religie zoals die in de praktijk functioneert in het leven van mensen. Verbazingwekkend? Voor insiders niet. Laat ik eerst de problematiek schetsen waarover de KNAW verkenningscommissie nu een advies heeft uitgebracht, dat door de KNAW integraal is overgenomen. Verschillende visitatiecommissies hebben de afgelopen decennia opmerkingen gemaakt over de wijze waarop onderzoek en onderwijs in religiestudies en theologie in Nederland zijn georganiseerd. Nu is er organisatorisch ook veel geherstructureerd, maar dat heeft niet altijd geleid tot een versterking van het veld. Zo hebben drie van de vier rijksuniversiteiten theologie helemaal geschrapt, met als gevolg dat sommige vakken nagenoeg van de universiteit zijn verdwenen. Deze universiteiten concentreren zich nu op religiestudies, waarbij het een probleem is dat de studenten met de voeten stemmen en niet massaal op de nieuwe studies af komen. De confessionele theologieopleidingen blijven min of meer constant in hun studentaantallen, de Universiteit voor Humanistiek groeit spectaculair.
Samenstelling commissie
In februari 2012 stelde de KNAW een Verkenningscommissie in, die meer dan een jaar op deze problematiek heeft gestudeerd. Die commissie bestond, zoals van de KNAW mag worden verwacht, uit leden wier deskundigheid onomstreden was, maar toch was de samenstelling opmerkelijk. Ons land kent veel theologieopleidingen die tegelijk ook ambtsopleidingen zijn: TUA, TUK, PThU, TiU en UvH. Uit deze opleidingen was niemand in de commissie opgenomen. Ook waar het vakgebieden betrof, was de commissie verre van representatief, met twee oudtestamentici en twee antropologen, en geen enkel systematisch theoloog. Zowel de disciplines als de opleidingen waarin het onvermijdelijk niet alleen over religie als menselijk verschijnsel, maar over God gaat, waren niet vertegenwoordigd. Dat kan geen toeval zijn.
Aanbevelingen
De vraag was dus, of deze commissie over haar eigen schaduw heen kon springen en met adviezen komen die van belang zijn voor het hele domein, van de theologie met God als object tot de literaire en menswetenschappen die het alleen over geleefde religie hebben. Nu de commissie klaar is, constateer ik dat dit niet het geval is. De commissie komt met drie aanbevelingen:
- Instellingen moeten meer samenwerken. Hier worden alleen de bestaande samenwerkingen genoemd en zegt de commissie dus niets nieuws.
- Er moet een Netherlands Academy of Religion (NAR) worden opgericht, die een nationale onderzoeksagenda moet opstellen. Deze NAR moet een ambitieus onderzoeksprogramma vormgeven en meta-reflectie op het vakgebied stimuleren.
- Daarbij moet de focus liggen op geleefde religie, religie als menselijk verschijnsel.
Naïef
De tweede aanbeveling is interessant, maar lijkt bestuurlijk enigszins naïef. Halverwege de jaren negentig is precies hetzelfde geprobeerd in de onderzoeksscholen. Maar dit is niet echt van de grond gekomen omdat universiteiten hun beleidsvrijheid op onderzoeksgebied niet uit handen wilden geven. De betere onderzoeksscholen – en het religiedomein heeft twee van die onderzoeksscholen – vervullen inmiddels weliswaar een belangrijke functie, maar uitsluitend op het gebied van de promovendiopleiding en in het bevorderen van samenwerking van onderzoekers. De commissie doet geen enkele poging om duidelijk te maken waarom universiteiten nu hun beleidsvrijheid wel op zouden geven. Het feit dat de studie van religie binnen de meeste grote universiteiten niet langer is ondergebracht bij zelfstandige faculteiten theologie en religiewetenschap maakt die kans alleen maar kleiner. Bovendien legt de commissie met de derde aanbeveling een bom onder het hele idee van de NAR, want deze is voor de confessionele instellingen onaanvaardbaar.
Samenwerking
Moet er dan helemaal niets gebeuren op het religiedomein? Dat zou ik niet willen beweren. Ten eerste kan en moet de samenwerking tussen instellingen, in Nederland en internationaal,worden versterkt. Hierbij moet ook worden gedacht aan nieuwe samenwerkingen, zoals de vorming van een reformatorisch en een katholiek cluster, en hierbij moet het HBO nadrukkelijk worden meegenomen.
Waarheidsvraag
Ten tweede dient het antagonisme tussen benaderingen die religie louter als menselijk verschijnsel bestuderen en benaderingen die ook transcendente dimensies (inclusief God) meenemen, te worden bestreden. Theologie kan niet zonder religiewetenschap, en religiewetenschap kan niet zonder scholar-practitioners (religiewetenschappers die ook gelovig geëngageerd zijn in de religie die zij bestuderen). Daarbij komt dat uit de groei van de UvH en de relatieve stabiliteit van de theologieopleidingen die tevens ambtsopleiding zijn, af te leiden valt dat religieus geëngageerde benaderingen de voorkeur van de studenten hebben. Onder religieus geëngageerde benaderingen versta ik de wetenschappelijke benaderingen die de waarheidsvraag zoals die door religies zelf wordt opgeworpen, serieus nemen en expliciet adresseren.
[Tussen haakjes: wetenschappers mogen best stelling nemen en hoeven in die zin niet te streven naar objectiviteit, zolang ze maar recht doen aan de feiten. Het opmerkelijke is dat het KNAW rapport zelf juist in dit opzicht ernstig tekortschiet. Het is niet van tevoren naar de instellingen gestuurd; de instellingen hebben de feiten dus niet kunnen checken. Voor de twee instellingen die ik het beste ken, moet ik dan ook constateren dat er vermijdbare fouten in het rapport staan.]
Weg van het taboe
Ten derde moet er een oplossing worden gevonden voor het academisch taboe op religieus geëngageerde benaderingen van religie, waardoor die niet minder kansen op financiering krijgen dan anderszins geëngageerde benaderingen, zoals postkoloniale en genderbenaderingen. Als het rapport van de KNAW dit effect zou hebben, zou het ondanks zichzelf iets goeds bewerken.
Marcel Sarot, hoogleraar fundamentele theologie en decaan van de Tilburg School of Catholic Theology (TiU)