Brief uit de missie 119: Dominicanen volgen Columbus als missionarissen

Handgeschreven brieven

Acht eeuwen geleden stichtte de Spaanse priester Dominicus Guzman een orde waarvan de leden zich Dominicanen of Predikheren noemden. De geestelijken waren overal op aarde actief om het ware geloof te verbreiden. In 1918, precies honderd jaar geleden, publiceerden ze ter gelegenheid van hun 700-jarig bestaan een boekje, getiteld Heilige Tochten, met een overzicht van de geschiedenis van de Dominicaanse missies. Marcus Antonius van den Oudenrijn (1890-1962) was de auteur.

In de inleiding legde de schrijver vast dat het de taak van de Predikheren was zich als apostelen te gedragen. “Zij moesten van Christus getuigen – niet slechts in het Judea van de gelovigen, maar ook in het Samaria van ketters en scheurmakers en veel verder nog: onder alle heidenen, tot aan de grenzen van de wereld.

De volgelingen van Dominicus aanvaardden de uitvoering met blijheid als een rijk en heilig erfdeel en togen uit ter bekering van de heidenen”.

Aanvankelijk waren ze dichtbij actief. “Het katholieke Europa was immers als een eiland, omringd door heidense, ketterse en schismatieke volkeren. In Zuid-Spanje, Noord-Afrika, Egypte en Voor-Azië heersten de zonen van Mecca’s valse profeet [moslims]. In de Balkan, Rusland en verder ketters (en schismatieken) van alle soort. In het noorden van Europa offerde men aan barbaarse goden”.

Columbus

Tegen het einde van de vijftiende eeuw kregen de Dominicanen de kans om verder te trekken. Columbus, de man die in 1492 Amerika ‘ontdekte’, was er ‘allereerst voor Christus’, is in Op heilige tochten te lezen: “Daarom kan men zeggen dat de geestelijke conquistadores, die hem volgden, veel meer aan zijn idee beantwoordden dan de militaire die hun degen vaak onteerden. Een voorname plaats onder de veroveraars der zielen in het nieuwe land kwam aan de Predikheren toe”.

De rol van de Dominicanen in West-Indië was niet onlogisch: “Tijdens de onderhandelingen [in 1492] met de Spaanse regering was Columbus in het Dominicaanse klooster San Esteban van [de Spaanse stad] Salamanca gastvrij gehuisvest. Daar werden zijn plannen begrepen en naar waarde geschat. Vooral pater Diego de Deza, invloedrijk bij het hof, steunde Columbus krachtig. Deze verklaarde later dan ook dat het Spaanse koningspaar [Ferdinand en Isabella] zijn overzees bezit aan deze Dominicaanse hoogleraar te danken had”.

Het klooster San Esteban van Salamanca leverde bovendien de eerste en beste Predikheren aan de Nieuwe Wereld, konden de Dominicanen in 1918 trots vastleggen. Paus Clemens X legde het anno 1671 zelfs vast in een bul: “Aan de orde van St. Dominicus scheen de glorieuze zending weggelegd om de volken van Amerika tot de kennis van de ware God en het gebied van de Heilige Kerk te brengen”.

Resultaten van de missie

De Dominicanen waren tevreden over hetgeen de missie in die tijd bereikt had: “Op sociaal gebied toonde de orde zich de beschermster van de indianen. De Predikheren bevorderden krachtig het schoolwezen. Zij stichtten de eerste universiteiten die beschavingspunten werden in de nieuwe landen. En het voornaamste tot slot: talloze indianen hebben zij in de loop der eeuwen het heil van Christus gebracht onder de moeilijkste omstandigheden”.

Geestelijken versus niet-geestelijken

Een van de essentiële problemen waar de missionarissen mee te maken hadden was de houding van de conquistadores. “Een allergrootst beletsel voor de bekering van de inboorlingen was het vaak onmenselijk gedrag van de Spaanse veroveraars. Door willekeur en uitbuiting verbitterden zij de indianen”.

Hoe moeilijk was het dan voor de paters om de christelijke naastenliefde te verkondigen?

Hun pleidooi voor liefde en gerechtigheid werd aanvankelijk met een schaamteloze spot ontvangen. De Dominicanen begrepen het wel. “Stel dat er twee mannen tot u komen die u niet kent. Zij treden samen uw huis binnen. De een spreekt u aan en zegt: ‘Wij komen u laten meedelen in een rijke, geestelijke schat, die wij bezitten, maar die u nog niet kent. Wij willen u veel goed doen, want wij beminnen u van ganser harte en u bent onze broeder’.

Terwijl hij spreekt grijpt de ander u aan en slaat u in het gezicht. Hij berooft u van al wat u bij u draagt. Hij werpt u op de grond. Hij haalt de boeien tevoorschijn en wringt ze u om beide handen. Als u weerloos gekneveld ligt draagt hij uw hele bezit uit uw woning en mishandelt u bovendien onbarmhartig.

Intussen gaat de ander onvermoeid en met blijkbaar goede mening voort u zijn mooie leer van liefde en goedheid te prediken”.

Van den Oudenrijn: “Onder zulke omstandigheden predikten de eerste missionarissen bijna overal het christendom aan de indianen in de Zuid-Amerikaanse landen. Ieder zal toegeven dat die omstandigheden uiterst bezwarend zijn. Als de prediker toch slaagt, dan treedt naast zijn ijver de goddelijkheid van zijn woord in het volle licht!”

De eerste Dominicanen in Amerika

Achttien jaar na de eerste tocht van Columbus arriveerden de eerste Dominicanen op het eiland Santo Domingo, aldus het jubileumboekje. “Voorlopig bouwden zij een arm huttenklooster. Het grote werk aanvaardden zij in strenge tucht en armoede”.

De nieuw-aangekomenen kregen onmiddellijk te maken met hetgeen de conquistadores hadden aangericht. “De Spaanse uitbuiters hadden in de weinige jaren, dat zij het land bezaten, de bevolking zo barbaars behandeld dat er van het miljoen bewoners nauwelijks vijftig duizend over waren [geen melding werd gemaakt van ziektekiemen die de Europeanen meebrachten].

Hoe kon bij zulk een praktijk van christenen de christelijke leer van liefde ingang vinden bij de verdrukten, van wie de conquistadores verkondigden dat zij geen ziel bezaten en slechts van buiten op mensen geleken”.

Dominicanen nemen het overal op voor de indianen

In de publicatie van 1918 werd duidelijk gemaakt dat de Predikheren er alles aan deden om de lokale bevolking te beschermen tegen de willekeur van de veroveraars. Daarmee wisten ze de indianen ongetwijfeld te interesseren voor hun blijde boodschap.

Van den Oudenrijn: “Pater Antonio de Montesinos begon met apostolische onverschrokkenheid de strijd tegen het schreeuwende onrecht. Op een zondag besteeg hij de kansel en verweet vandaar in het openbaar hun schandelijk gedrag aan gouverneur en magistraten, die op ereplaatsen zaten te pralen”.

Dat ging niet zonder repercussie. “De gehele officiële wereld van de kolonie kwam in oproer over deze predikatie. Men eiste dat de beschuldiging in de kerk herroepen zou worden”.

Dat gebeurde niet. “Tromferend verschenen de schuldigen in Gods huis. Maar andermaal moesten zij nog scherper berisping vernemen”.

De missionaris vertrok bovendien naar Europa ‘om voor de troon van de koning te gaan klagen’.

Ook elders in het uitdijende Spaanse rijk speelden de Dominicanen een controlerende rol. In Nicaragua trad pater Veldivieso op. De ‘moe getergde’ indianen waren er in opstand gekomen.

Deze missionaris reisde eveneens naar Spanje ‘om zijn kudde tot voorspraak te strekken en de conquistadores aan te klagen’.

Benoemd als bisschop keerde Valdivieso terug. “Maar zijn bisschoppelijke woord vermocht niets op de schaamteloze uitzuigers”.

De prelaat restte nog één middel. “Hij sprak op 26 februari 1549 [of 1550] plechtig de excommunicatie uit over de schuldigen”.

De in de kerkelijke ban gedane Spanjaarden accepteerden het vonnis niet. “Nauwelijks was Valdivieso na de afkondiging in zijn woning teruggekeerd of de woedende geweldenaars drongen daar binnen en doorstaken de moedige bisschop met hun degens”.

De beschermer van de indianen was een martelaar geworden.

Zonnetempel van Cuzco (Peru) wordt katholieke kerk

In Peru namen de Dominicanen het eveneens op voor de bevolking, de onderdanen van de Inca-koning, die in 1533 door de Spanjaarden gedood was. Van den Oudenrijn: “Pizarro werd door zeven Dominicanen vergezeld. Weldra kwamen tien nieuwe missionarissen ter versterking. “Hun overste, Juan de Oliaz, ontving van de veroveraars de zonnetempel van Cuzo, die hij zuiverde en zegende tot een huis voor de ware God”.

Ook hier kwamen de indianen in opstand. “De bevolking werd [immers] tot slavenarbeid geprest”.

De Dominicanen deden wat ze konden. “In naam van godsdienst en mensenrecht protesteerden de missionarissen. Pater Vincente de Valverde, een neef van Pizarro, trok naar Spanje om de rechten der verdrukten te verdedigen”.

De geestelijke kwam niet met lege handen terug. “Hij droeg nu de officiële titel van protector der indianen en bisschop van Cuzco. Ook bracht hij nieuwe werkers mee uit de Spaanse kloosters van Predikheren”.

In 1535, aldus het verslag, werd de ‘koningenstad Lima’ gesticht. De eerste kerk in de nieuwe hoofdstad werd bediend door de Dominicanen, die bovendien een zeer groot terrein voor kloosterbouw ontvingen. In 1541 was het reusachtige Rozenkransklooster voltooid. Meer kloosters volgden. “De novicen stroomden toe om onder Gods zegen te gaan arbeiden op de eindeloze akkers van Peru. Weldoend gingen de predikers door het ganse land. Overal weerklonk hun stem. Ganse stammen bekeerden zich, duizenden indianen werden gedoopt.

Garcia de Toledo werd geholpen door het gebed van de heilige Theresia [van Avila], wier geestelijke leidsman hij in Spanje was geweest. De geestelijke conquistadores werkten heerlijk en eensgezind”.

Een heilige missionaris: Ludovicus Bertrandus

In een boek met levensbeschrijvingen van heiligen uit 1837 werd de Dominicaan Ludovicus Bertrandus (of Beltran, 1526-1581) in het zonnetje gezet. Ook hij werd als raadsman van Theresia van Avila aangeduid. Ludovicus, afkomstig uit Valencia, had van jongs af aan gepleit voor een sober leven en dat ook zelf in de praktijk gebracht.

“Reeds van zijn tederste jaren toonde hij een neiging tot deugd en heiligheid. Op zijn zevende jaar beminde hij het afgetrokken leven, het aanhoudende gebed en oefende een gestrengheid jegens zichzelf. Hij was matig in het gebruik der noodzakelijkste levensbehoeften, vond weinig genoegen in kinderlijk vermaak, zocht de stilte om veel te kunnen bidden en nam, indien hij slechts de gelegenheid vond, zijn nachtrust op de planken”.

Ook als priester ‘onderwierp hij zich aan de strengste boete-oefeningen. Ieder die hem zag meende een engel in menselijke gedaante te aanschouwen. Gevoelens van godsvrucht en heilige liefde straalden van zijn aangezicht af’.

De tot de orde van de Dominicanen toegetreden Spanjaard ‘voelde zich opeens aangespoord om onder de ongelovigen, die de nieuwe wereld bewoonden, de naam van Jezus Christus te verbreiden. In 1562 begaf hij zich naar Sevilla, waar hij zich inscheepte, overtuigd als hij was dat de stem van de Heer riep’.

Stil zitten was er niet bij. “Gedurende de overtocht hield hij zich met het onderwijs der schepelingen bezig en zocht hun door leer en voorbeeld de grondstellingen van het evangelie in te prenten. In Zuid-Amerika drong hij gans Peru door. Hij bereidde zich steeds door gebed en boetvaardige werken tot zijn even verheven als moeilijke zending, gaf zijn lichaam schier geen rust, sliep menigmaal in het open veld op de blote aarde, en was meermalen aan scherpe honger ten prooi”.

In de verslagen over het optreden van Ludovicus is te lezen over de bijzondere gave waarover hij zou beschikt hebben. De missionaris hoefde de talen van de indianen niet te leren. Ze verstonden hem als hij in zijn eigen taal preekte.

Van den Oudenrijn: “Toen hij in het land kwam, dat God hem van verre getoond had, kende hij de landstalen niet. In plaats van tijd te verliezen door ze te leren vroeg hij God in verheven eenvoud de gave van Spaans te verstaan van al zijn hoorders.

De Heer verleende hem die gunst en voegde er profetie- en wondergave bij. Zo trok hij door het land en bekeerde hij een groot aantal indianen. In Cipaco [Copaco] bekeerde hij duizenden door, als de profeet Elias, regen te verkrijgen op zijn gebed”.

Ondanks zijn bijzondere optreden kwam ook Ludovicus in de problemen. “De wreedheid, geldzucht en schandelijke ongebondenheid van onderscheidene Spaanse ambtenaren, stelden dikwijls geen gering beletsel tegen de voortplanting van het evangelie onder de ongelovige Amerikanen. En toen de heilige eindelijk zag dat hij niet in staat was de goddeloosheden der christenen tegen te houden, vroeg hij naar Europa te mogen terug keren”.

In 1608, 27 jaar na zijn dood, werd Bertran door paus Paulus V zalig verklaard. Clemens X ‘beval opnieuw een een streng onderzoek naar het leven van Gods dienaar. In 1671 stelde de paus hem onder het getal der heiligen’.

Het jubileumboekje vervolgde: “Luis Vero, zijn opvolger in de missie, bezat eveneens de gave Gods om predikend in het Spaans door allen te worden verstaan. Na 26 jaren stief hij blij een heilige dood. Nachtegalen kwamen iedere dag in groot aantal zingen op het verheerlijkte graf, waaruit zijn lijk na 14 jaren onverlet werd opgedolven”.

Bartolomeo de las Casas komt met een oplossing voor de onderdrukking der indianen

Een andere invloedrijke Dominicaan was afkomstig uit Sevilla: Bartholomeo de la Casas (1484-1566). De missionaris probeerde een einde te maken aan het slavenwerk van de indianen. Van den Oudenrijn in 1918: “Hij wilde met Spaanse boeren naar de West gaan en negerslaven uit Afrika overvoeren om de zwakkere indianen te ontlasten”.

De gedachtengang van de Dominicaan werd realiteit, met alle gevolgen vandien. De gedwongen komst van inwoners van het zwarte continent zorgde voor grote veranderingen in de wereld. Maar dat is een ander onderwerp.

Literatuur

E.S. van der Hagen, Levensbeschrijving van heiligen, kerkvaders en martelaren, deel 10, Den Haag 1872 (1837)
Marcus Antonius van den Oudenrijn, Op heilige tochten. Een overzicht van de geschiedenis der Dominicaansche Missiën, Nijmegen 1918