De missie van Steyl (SVD) is altijd actief geweest in het verspreiden van het gedrukte woord. Over het optreden van de Nederlandse en Duitse leden van de congregatie verschijnen ook in onze dagen nog regelmatig boeken. Karl Jozef Rivinius bijvoorbeeld publiceerde in 2010 een duizend pagina’s dikke biografie van SVD-bisschop Johann Baptist Anzer in China. In dat zelfde jaar verscheen tevens een mooie biografie van Antoon van den Ende, die voor Steyl werkzaam was op Flores. En nu heeft Marie-Antoinette Willemsen De lange weg naar Nusa Tenggara. Spanningsvelden in een missiegebied het licht doen zien.
Ook Willemsen hield zich bezig met onderzoek naar de SVD-missie op het eiland Flores. In zekere zin is haar boek een vervolg op het levensverhaal van Antoon van den Ende. Die missionaris maakte de teloorgang van het Nederlandse koloniale rijk in de Oost mee. De oorlogsjaren bracht de pater in een jappenkamp door. Na de oorlog was er van het Nederlandse prestige weinig meer over. De pater was dan ook blij dat hij Indië in 1949 kon verlaten. Van den Ende en anderen vertrokken. In hun plaats vestigde zich een nieuwe generatie Nederlandse religieuzen in het nu onafhankelijke Indonesië.
Bij haar onderzoek kon Willemsen voor een gedeelte gebruiken maken van gesproken bronnen. Aan het einde van hun actieve leven legden heel wat missionarissen tijdens een interview op tape vast wat ze allemaal beleefd hadden. Bij broeders was dat veel minder het geval, aldus de historica. Die namen voornamelijk een dienende plaats in. Het echte missiewerk deden de priesters. Broeders zorgden voor ondersteunende werkzaamheden. Ondanks beperkt bronnenmatereriaal slaagde Willemsen er in haar boek toch in een en ander vast te leggen over een tweetal SVD-broeders, Petrus Laan en Marianus Klein-Koerkamp.
‘Kloosteroversten nemen soms rare beslissingen’
Broeder Marianus werd op 6 augustus 1918 met de voornamen Hendrikus Antonius geboren in Linde bij Deventer. Na de lagere school werkte Hendrik als boerenknecht in de omgeving van zijn geboortedorp. Het duurde nog tot in het oorlogsjaar 1940 voor hij zich aanmeldde bij de SVD-missie. Vier keer legde de jongeman er een gelofte als broeder af. Bij die gelegenheid ontving hij de kloosternaam Marianus. Eén van de gebruikelijke geloften was die van gehoorzaamheid. Daarmee legde hij zijn lot in handen van de missie van Steyl. Tijdens de oorlogsjaren kreeg hij er een taak in de keuken. Bovendien hielp hij mee de boerderij draaiend te houden. Als hij geen broeder was geworden zou hij wellicht hetzelfde werk gedaan hebben.
Na de oorlog stuurden zijn oversten hem naar Indië. Marianus was bestemd voor de missie op Flores. Het lag in de lijn der verwachtingen dat de broeder op een plantage of een landbouwbedrijf zou gaan werken, aldus de auteur. “Maar kloosteroversten nemen soms rare beslissingen. Broeder Marianus, die nog maar zelden de zee gezien had, werd dankzij zijn motorenkennis, benoemd tot schipper van onze missieboot”, met die woorden citeerde ze mede-broeder Laan.
De jongeman uit Linde moest zich maar zien te redden. “In het begin had ik [flink] last van zeeziekte”, liet hij zijn familie weten. Een andere broeder bleef na een paar maanden aan de kant. Marianus, die niet eens een diploma had, werd gezagvoerder van de Santa Theresia. “Ik kende maar weinig van de diesel. Ik moest zien dat ik ermee klaar kwam, werd me gezegd. Het viel niet altijd mee, te meer omdat het instructieboek in het Engels was”.
Het duurde een tijdje voor de pas aangekomen broeder die taal enigszins beheerste. Bovendien wist hij op den duur een stuursmansdiploma te verwerven. Tegen 1954 had hij ook andere certificaten voor de zeevaart op zak.
Drie bisschoppen aan boord
De broeder die voorbestemd leek om dienst te doen als boerenknecht of om de echte missionarissen te helpen met het eigenlijke bekeringswerk, maakte met het missieschip lange tochten tussen diverse oostelijk gelegen eilanden van de Indonesische archipel. Hij vervoerde hout, olie, cement, levensmiddelen, schoolboeken, bouwmaterialen en wat al niet meer. Zo ook bracht de broeder seminaristen van het ene eiland naar het andere omdat ze er hun vakantie gingen doorbrengen.
Een grote eer was het voor hem dat hij internuntius mgr. Domenico Enrici, die een bezoek bracht aan Flores, met de Theresia mocht afhalen. Ter gelegenheid van de komst van de hoge vertegenwoordiger uit Rome was er groot feest. Samen met bisschop Thijssen (Ndona) en bisschop Pessers (Timor) reisde de hoogwaardigheidsbekleder verder. “In Lela [op Flores] lazen de [drie] Monseigneurs met een paar paters de heilige mis. De zee was buitengewoon rustig. Na een reis van zes uur meerden we de boot in Ende aan de pier. Een massa volk stond te wachten. De internuntius werd met grote hormat ontvangen. Het was de eerste en misschien ook de laatste reis die we maakten met drie bisschoppen aan boord”, kon de familie Klein-Koerkamp in Nederland lezen.
Nieuwe politieke situatie
In het nieuwe Indonesië onder Soekarno kwamen er beperkende regels voor Europeanen. Broeder Marianus werd op het nieuwe missie-schip Stella Maris de leiding ontnomen. Die was voortaan wettelijk toevertrouwd aan een Indonesiër. Marianus werd gedegradeerd van gezagvoeder tot eerste machinist. Ondanks dat mocht hij wel de koers, de havens die werden aangedaan, het aantal passagiers en de hoeveelheid vracht bepalen. Maar het gebeurde allemaal onder een Indonesische kapitein.
Voor de katholieken aan boord was nog een kleine wandkast als kapel ingericht. Als er een priester aan boord was vroeg de broeder of die ’s ochtends de mis wilde celebreren. Marianus opende dan de wandkast met een ingebouwd altaar. Hij stak de kaarsen aan, legde kleden op het altaar en bouwde zo de kabine om tot een ruimte waar de aanwezige religieuzen de vroegmis konden bijwonen.
Marianus en zijn superieuren namen steeds genoegen met diens dienende functie op het schip dat bezit van de Europeanen was. Op een nieuw schip, de Ratu Rosari (koningin van de Rozenkrans), dat in Hamburg voor en op kosten van de SVD-missie gebouwd was, verloor Marianus zelfs zijn functie van eerste machinist. Zowel de kapitein als de belangrijkste machinist waren afkomstig van het Indonesische eiland Flores. Aan boord was er wel nog een speciale hut voor meereizende katholieke hoogwaardigheidsbekleders.
“Er is moed voor nodig om in zo’n positie als blanke te leven en te moeten zien hoe gebrekkig en onverzorgd het toegaat”, dat soort woorden noteerde missionaris Tiny Muskens in zijn dagboek. “Maar het valt buiten je bevoegdheid er iets van te zeggen, terwijl de SVD eigenaar van de boot is”.
De missie van Steyl had blijkbaar een aanpassende en dus ondergeschikte houding aangenomen. Broeder Marianus was geen uitzondering. Volgens de auteur van De lange weg naar Nusa Tenggara dwong de houding en ‘enorme inzet voor het missiegebied’ van de man die in Overijssel als boerenknecht opgegroeid was wel respect bij de islamitisch-georiënteerde Indonesiërs af. Een gegeven paard moet je niet in de bek kijken, die gedachte kwam bij me op toen ik het hoofdstuk over de SVD-broeder las.
Erkenning door Nederland
Formele erkenning kreeg Marianus uit Nederland, het land waar hij in 1918 als Hendrik Klein-Koerkamp geboren was. De broeder was op 29 april 1982 uitgenodigd in Surabaya.
Wat op die dag gebeurde omschreef Marie-Antoinette Willemsen als volgt: “Op het Nederlandse consulaat sprak de consul, de heer Deuling, broeder Marianus toe. In zijn toespraak noemde hij het werk van Marianus dat van ‘een schipper naast god’, en zei hij tevens dat niemand Klein-Koerkamp ook maar ‘klein’ had gekregen in zijn opdracht om iedereen steeds ten dienste te zijn, overal en waar dan ook op de eilanden en in de meest primitieve omstandigheden op zee.
Zijn vrijwillig terugtreden van kapitein naar eerste machinist en later zelfs tweede machinist zal in deze overwegingen zeker een rol hebben gespeeld.
Voor het opspelden van de ridderorde in de Leeuw van Oranje Nassau, die eigenlijk alleen op een uniform gedragen mag worden, was het nodig dat Marianus in zijn witte toog verscheen. Hierin liep hij al jaren niet meer. De toog diende nu volgens de consul als ‘het uniform van zijn orde’, een ‘geestelijke macht’, overeenkomstig meer militaire machten”.
In zijn antwoord poneerde de broeder een andere kijk op zijn werk. Hij zag dat vooral als een bijdrage aan de opbouw van Indonesië. Daarin stond hij niet alleen. Al zijn medebroeders in de Sunda-archipel, maar ook al de bemanningsleden van de verschillende schepen hadden daar een bijdrage aan geleverd. Marianus: “Ik had de eer in een heel bescheiden onderdeel de uitvoerder te zijn van wat het Koninkrijk der Nederlanden als zijn plicht erkend heeft. Het vlak waarin mijn aktiviteiten zich bewogen is vooral van sociaal-economische aard zodat een relatief brede groep van mensen er mee gediend was. I have done my duty”.
In het hoofdstuk maakte Willemsen er geen melding van of de Nederlandse helper van Indonesië zijn werk die dag ook zelf in een religieuze context plaatste. Van erkenning of waardering door de Indonesische overheid, als die er was, maakte de historica evenmin melding. Dit onderwerp werd door haar niet aan de orde gesteld.
De laatste jaren
Door de ontwukkeling van de luchtvaart was er op de lange duur minder behoefte aan scheepvaart. Dat had ook consequenties voor broeder Marianus. Hij vond het jammer dat steeds meer medebroeders voor het vliegtuig kozen en er daardoor op de ‘Koningin van de Rozenkrans’ bijna geen missen meer werden opgedragen. Zijn religieus leven verschraalde zo.
Er deden zich nu andere ontwikkelingen voor. “Vanuit Nederland kwamen steeds meer mensen voor een sentimental journey: mensen die geboren waren in Nederlands-Indië en die, nu ze met pensioen gingen, nog een keer het land van hun geboorte wilden zien of het aan hun kinderen wilden tonen. Ook de missionarissen op Flores kregen in toenemende mate familieleden op bezoek die de plaatsen wilden bezoeken waar hun heeroom al die jaren had gewoond en gewerkt”.
Marianus wilde zijn laatste levensjaren niet in Nederland doorbrengen. Zo lang hij kon bleef hij varen op de Ratu Rosari. Op 19 augustus 1991 hief de SVD-broeder, inmiddels 73 jaar, samen met twee medebroeders het glas op een behouden vaart van Surabaya naar Flores. Zo pakte het die keer evenwel niet uit. Tijdens de reis kwam hij ten val en raakte in coma. Met spoed werd hij overgebracht naar Singaraja (Buleleng, op het eiland Bali). Die zelfde dag overleed hij en werd meteen ten grave gedragen. Leden van de bemannning van de ‘Koningin van de Rozenkrans’, voorafgegaan door de kapitein, droegen zijn kist naar een plek waar recentelijk twee missiebisschoppen begraven waren.
Met de dood van broeder Marianus werd ook het tijdperk van de missieboten afgesloten, met die woorden eindigde Marie-Antoinette Willemsen haar interessante missieboek, dat in 2015 door uitgeverij Verloren (ISBN 978-90-8704-519-7) in de winkels gebracht is.