Brief uit de missie 79: Reizen in de voetsporen van Ferdinand Hamer

handgeschreven brief

In het najaar van 1865 reisden vier missionarissen met hun knecht vanuit België helemaal naar het noorden van China. Het laatste stuk weg was van een erbarmelijke kwaliteit – niet meer dan een verzameling stenen. “Geloof niet dat ik overdrijf. We hebben gesprongen van het ene blok naar het andere. Onze schoenen kunnen het getuigen” schreef een van hen.

Een symposium, 175 jaar na de geboorte van Ferdinand Hamer: 21 augustus 1840 – 2015

*Vooraf even dit: de nagedachtenis aan bisschop Hamer wordt niet alleen in China levend gehouden. Op 21 augustus aanstaande vindt in het Bisschop Hamerhuis in Nijmegen (het grote gebouw met het Chinese torentje) een symposium plaats over de jongeman die in 1865 als missionaris naar China trok om er het ware geloof te verbreiden. De drie organisatoren zijn Piet van den Akker, Frans van Agthoven en Frans Hamer. In een tijd dat het martelaarschap weer volop de media beheerst lijkt het meer dan zinvol nog eens terug te kijken op het leven en de idealen van de Nijmegenaar die bewust bereid was om zijn leven te geven – in de vaste overtuiging dat hij daar eeuwig voor beloond zou worden. Meer informatie over het symposium vind je op deze website over Ferdinand Hamer. *

Kort voor het bereiken van de eindbestemming werden de paters opgewacht door bekeerlingen. “De Christenen hadden hun hoeden op, met rode kwasten. Ze maakten voor ons de driedubbele kniebuiging op twee knieën en met het hoofd tegen de grond. Wij waren geroerd door de ijver van deze goede Chinezen die van zo ver waren gekomen om hun nieuwe geestelijke vaders af te halen”.

Dat was nog maar het begin. Na het passeren van de Grote Muur kwam hen een nieuwe deputatie tegemoet. Xiwanzi, de eindbestemming, naderde. “We reden in een hele stoet en aanhoudend zagen wij onze karavaan al maar vermeerderen. Toen wij door de bewoners gezien werden, losten zij een massa kanon-schoten en in het begin van het dorp stond het muziek-corps om ons in te halen. Zo trokken wij het dorp binnen, terwijl de kanonnetjes voortgingen met op hun manier te bulderen. De Chinese klokken boven de kerk en in het seminarie lieten zich eveneens horen. In Xiwanzi wonen ongeveer 1.800 mensen en op drie families na allemaal katholiek. Ze waren allemaal in feestkledij – de priesters van het seminarie voorop, de kinderen en de ouderen, de mannen en de vrouwen”.

Van uitrusten was ondanks de vermoeidheid niet meteen sprake. “Wij gingen direct naar de kerk om God te bedanken voor de gelukkige afloop van onze reis, terwijl de christenen hun Chinese gebeden met de onze verenigden. Daarna begaven wij ons naar het seminarie, waar de studenten ons kwamen verwelkomen”.

Als je deze tekst leest zou je kunnen denken: wat kwamen deze missionarissen hier nog doen? De Scheutisten Theophiel Verbist, Alois Van Segvelt, Frans Vranckx en de jonge Nijmegenaar Ferdinand Hamer (geb. 21 augustus 1840) leken in een gespreid bedje terecht gekomen te zijn.

Dat vonden ze zelf ook enigszins, is in hun verslag te lezen. “Op het seminarie zijn de maaltijden zeer goed. Alle dagen hebben wij zeer heerlijk vlees. Wild is er in overvloed: patrijzen, fazanten, zoveel als men maar wil, zoveel als men op kan. De jacht is vrij”.

Het leek wel Sinterklaas bij aankomst – en dat was het ook. Het Europese gezelschap arriveerde op 5 december 1865.

Ferdinand Hamer en de harde werkelijkheid

Het missieleven bleek in werkelijkheid anders uit te pakken. Verbist en Van Segvelt kwamen door ziekte al snel om het leven. Vranckx ging naar België terug om de missiezaken in goede banen proberen te leiden. Ferdinand Hamer bleef als enige over van de eerste groep Scheutisten, de missie-congregatie die in 1862 door Verbist gesticht was.

Ook Hamer had met ziekte te kampen, maar bleef in leven. In Europa had men vertrouwen in de jonge Nederlander. Enkele jaren trad hij in China op als waarnemend missie-hoofd.

Rome (paus Leo XIII) benoemde hem in 1878 tot missiebisschop. Ferdinand was nog maar 37 jaar. Vanuit Lanzhou en omgeving had hij een gebied te bestieren dat de huidige provincies Gansu, Qinghai en Xinjiang omvatte. Ondanks ‘afspraken’ die de Europeanen in Peking met de Chinese overheid hadden weten te maken, werd de jonge bisschop door de plaatselijke autoriteiten ter plekke zozeer tegengewerkt dat er van bekeringswerk tien jaar lang weinig of niets terecht kwam.

In het missiegebied West-Mongolië (Ordos) waren andere, interne problemen. De Scheutisten konden er niet door één deur met elkaar. In 1889 moest Hamer in een missieblad lezen dat hij de lastige taak toegewezen kreeg om juist daar te gaan opereren. De aanstellingsbrief volgde pas later.

Ferdinand, die inmiddels ‘Abraham gezien had’, moest het maar zien op te knappen. Met name kwam hij in botsing met Alfons Bermijn, een Vlaming van een nieuwe generatie – met een agressievere, ‘koloniale’ bekeringsaanpak.

Zonder overleg en zelfs zonder Hamers medeweten werd Bermijn door algemeen superieur Van Aertselaer (in Scheut, België) benoemd tot overste in het grote gebied waar hij als bisschop moest zien op te treden. Het conflict dat hieruit voortkwam leidde tot een onwerkbare situatie. Zelfs toen in 1900 de Boksers het gebied binnenvielen was Bermijn nog steeds niet bereid om met Hamer samen te werken.

Mede hierdoor was de bisschop een gemakkelijke prooi voor de Chinezen die in opstand gekomen waren tegen de steeds gewelddadiger opdringende Europeanen in hun land. Hamer werd gevangen genomen, berecht en ter dood gebracht. Onder de bekeerlingen werd een bloedbad aangericht.

Bisschop Hamer werd tot martelaar uitgeroepen. De interne conflicten werden snel met de mantel der liefde bedekt, met name door Alfons Bermijn die de Nijmegenaar vervolgens als bisschop mocht opvolgen. Hamer werd hét symbool in Nederland voor de missionaris-martelaar, een man die op den duur ongetwijfeld zalig en dan heilig verklaard zou worden. Het bijpassende monument, een standbeeld in het centrum van het katholieke Nijmegen, werd al in 1902 door niemand minder dan dr. Schaepman onthuld. De verwachte ‘erkenning’ door Rome is echter tot op heden uitgebleven.

Inspiratie tot reizen

Het zijn met name de Scheutisten die zich al jaren verzetten tegen een mogelijke zaligverklaring. Dat lijkt vreeemd, maar is verklaarbaar. De paters, die tijdens het bewind van Mao Zedong het land uitgezet zijn, willen de missie namelijk weer oppakken. Openbare eer voor de marteldood van een van hun leden zou hun terugkomst in China kunnen belemmeren.

Een van de manieren waarop Scheut zich heden ten dage manifesteert is het organiseren van reizen voor belangstellenden en betrokkenen. Niet alleen worden dan Chinese ‘highlights’ bezocht, maar ook probeert men tijdens de reis de dorpjes te bezoeken waar de missie-pioniers, onder wie Ferdinand Hamer, gewerkt hebben. Pas ter plekke blijkt of dat onderdeel van de reis ‘lukt’ of niet, had ik al vaker van reizigers gehoord. De Chinese autoriteiten blijken onberekenbaar te zijn.

In 2012, ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van Scheut, reisden drie Nederlanders in een groep naar China. Het was hun doel om zoveel mogelijk te ervaren van de omstandigheden waarin Ferdinand Hamer en zijn medebroeders hun bekeringswerk deden. Frans Hamer, een (ver) familielid van de bisschop was één van hen. De andere twee, Frans van Agthoven en Piet van den Akker, hadden jaren geleden samen gestudeerd op Sparrendaal, het kleinseminarie van Scheut bij Vught. Van Agthoven ging door en heeft een aantal jaren als missionaris gewerkt (niet in China maar op de Filipijnen).

Xiwanzi in het reisverslag van Piet van den Akker

Van den Akker, die sociologie studeerde en verbonden was aan de instelling die zich nu Tilburg University noemt (‘understanding society’), maakte een prachtig reisverslag, ruim tweehonderd pagina’s met inzicht gevende foto’s. Samen met de andere leden van het gezelschap bezocht hij het dorp Xiwanzi, waarvan de naam veranderd is in Chongli.

“Drie auto’s van de Chinese escortservice begeleiden ons. Er zitten twee kanten aan hun aanwezigheid. Aan de ene kant is er het aspect van bescherming en begeleiding omdat de Chinese overheid zich voor ons, buitenlanders, verantwoordelijk heeft gesteld. Maar aan de andere kant is er sprake van controle, omdat we toch wel een bijzonder soort van buitenlanders zijn. Immers, we hebben de Chinese overheid gevraagd om ook parochies, priesters en bisschoppen van de ondergrondse [niet erkende] kerk te mogen bezoeken. Dit laatste is ons soms wel, soms niet toegestaan. De autoriteiten laten ons graag in het ongewisse – als de kat die speelt met de muis, om ons steeds weer te doordringen van onze afhankelijkheidspositie.

Onderweg krijgen we eerst de boodschap dat we Xiwanzi niet mogen bezoeken. Een uur later krijgen we de telefonische mededeling dat we de parochie [onderdeel van de ondergrondse kerk] toch weer wel mogen bezoeken. Maar… contact met de pastoor van de parochie is niet toegestaan. We horen dat hij een paar dagen verlof heeft moeten opnemen, daartoe verplicht door de overheid, onder het motto: ‘Mijnheer pastoor, U bent dringend toe aan een paar dagen vakantie. U moet maar eens uitrusten’.

Als onze bus bij de in aanbouw zijnde kerk [van Xiwanzi] aankomt staan de mensen te zwaaien en te lachen. We zijn zeer welkom, zo te zien. De plaatselijke bevolking doet zoveel mogelijk alles zelf. Het zal een grote kerk worden, gebouwd van materialen uit de omgeving. We gaan samen met de Chinezen in het midden van het gebouw staan. Zij zingen een lied, wij doen dat ook. Er hangt een bijzondere sfeer, in zo’n kerk die nog lang geen kerk is, met overal kabels en rotzooi”.

In hun verslag naar Europa schreven de eerste Scheutisten dat de bevolking van Xiwanzi in grotwoningen leefde. Zo oncomfortabel was dat niet – in de barre winter van Noord-China was het er redelijk behaaglijk, in de hete zomer koel.

Van den Akker in 2012: “We kunnen vanaf het plein voor de kerk ook al de openingen in de rotswanden zien, waarvan we weten dat die eens dienst deden als grotwoningen voor de gelovigen die er woonden, en voor de gelovigen die in tijden van vervolging uit Peking moesten vluchten en een veilig heenkomen zochten in Xiwanzi.

We gaan het dorp door, de berg op, in een soort van processie, samen met de lokale bevolking, die ons, of we dat nu willen of niet, in de arm neemt om ons te behoeden voor vallen en uitglijden op de weg naar boven. We slaan even een nieuw aangelegde zijweg in, die blijkt te voeren naar een bosgebied waarin een complete kruisweg wordt aangelegd, in steen.

In een lange stoet lopen we naar boven, waar de graven zijn van een groot aantal Scheutisten. We bekijken de grafstenen op de graven van de missionarissen, waaronder dat van Mgr. De Smedt”. Deze missiebisschop liet in 1926 een kathedraal in Xiwanzi bouwen, is in het reisverslag te lezen. “In 1946 werd de kathedraal in brand gestoken en het dorp verwoest. Mgr. De Smedt overleed in 1951 in de gevangenis”.

Van den Akker: “Er staat tevens een grafteken van twee jonge seminaristen, die bij een auto-ongeluk zijn omgekomen. Hun verdrietige moeders zijn ook aanwezig. Er wordt een gebed gezegd voor de overledenen”.

Herinneringen aan de pioniers, Verbist, Van Segvelt, Vranckx en Hamer, kwamen tijdens het bezoek niet boven water.

Lanzhou, hoofdstad van de provincie Gansu

Na een aantal dagen ging het reisgezelschap van Scheut naar huis. Van den Akker en Van Agthoven namen afscheid van hun reisgenoten. De voormalige studievrienden besloten op eigen initiatief door het binnenland van China te trekken om aan te kunnen voelen onder welke omstandigheden bisschop Hamer er geleefd had. Zij wilden echt in zijn voetsporen reizen. Zo kwamen ze terecht in Lanzhou, nog steeds de hoofdstad van Gansu.

Na zijn benoeming tot bisschop trok Hamer in 1879 vanuit Xiwanzi naar die stad om er ‘bezit te nemen’ van het nieuwe missieterritorium. Onderweg moet het hem en en de andere missionarissen duidelijk geworden zijn dat het christendom in die streken nauwelijks een rol speelde. In het eigen reisverslag maakte een van hen, Albert Gueluy, melding dat ze op 28 januari 1879 tijdens hun doortocht in het stadje ‘Chekoungsse’ door een christen begroet werden. Verder werd er geen enkele vermelding gemaakt van enig contact met geloofsgenoten. In Gansu, zullen de Scheutisten ongetwijfeld gedacht hebben, viel heel wat te bereiken.

De eerste actie van de missionarissen vond plaats op 6 februari, op 20 kilometer van Lanzhou. Hamer zond pater Andries Jansen vooruit om de christenen daar te melden dat hij in aantocht was. Blijkbaar wilde hij ook hier een zo plechtig mogelijke intocht maken.

Jansen legde in de stad contact met de Chinese priester Wang. De volgende dag kwamen Jansen en Wang de jonge bisschop op zeven kilometer afstand van de stad tegemoet. Ze waren in het gezelschap van een ‘stoet Chinese christenen te paard en met verscheidene rijtuigen, die zich in ceremonieel kostuum gestoken hadden. Ze waren gekomen om de eerste Europese kerkelijke functionaris welkom te heten en zijn bisschoppelijke zegen te ontvangen’, is te lezen in het eigen verslag.

Het klonk niet indrukwekkend. Van het knallen van kanonnetjes, muziek of vuurwerk werd geen melding gemaakt. Wél dat de Europeranen, die door nauwe straatjes hun toekomstige onderkomen wisten te bereiken, hun reis met een Te Deum afsloten. Het was het begin van een tien jaar durende strijd tegen de Chinese autoriteiten in Gansu. Die was zo intensief dat van bekeringen weinig terecht kwam. De aanpak van de rest van het hem door Rome toegewezen gebied (de huidige provincies Qinghai en Xinjiang) was voorlopig helemaal onmogelijk.

Van den Akker en Van Agthoven reisden per trein naar Lanzhou. “We passeren kleine dorpen. We zien oud- en nieuwbouw naast elkaar. In de coupé naast ons reist een vader met zijn zoontje van een jaar of vijf. Hij zit braaf te tekenen en te kleuren. Soms steekt hij even over naar ons, als hij vindt dat wij iets spannends doen. Als Frans van Agthoven de landkaart bestudeert komt hij geïnteresseerd meekijken. Hij zegt verder niets, kijkt alleen heel wijs, alsof hij het allemaal begrijpt”.

Evenals in 1879 zat niemand in Lanzhou op Europeanen te wachten. “De trein begint langzamer te rijden. Soms staan we een tijd stil. We passeren in langzaam tempo een verzameling van wolkenkrabbers. Lanzhou, gelegen aan de zijderoute, telt twee miljoen inwoners. Ze ligt in een dal en wordt aan drie zijden omgeven door steile bergwanden. De stad ligt op 1600 meter hoogte en strekt zich lang en smal uit over een lengte van 20 kilometer”.

Het tweetal bezocht de regio vanwege de ligging aan de zijderoute. “Daarnaast was Lanzhou een tijdlang de residentie van Mgr. Hamer in Gansu. We troffen geen Hamer-reminiscenties aan, ook al omdat we geen concrete aanknopingspunten hadden”. In het verslag is sowieso niet te ontdekken dat het katholieke geloof vaste voet in dat gedeelte van China gevonden had. De twee reizigers bezochten de musea van de zijderoute en dat van de aardbevingen. En ze genoten van het straatleven.

Ordos

Meer succes, als je het zo wilt noemen, hadden de reizigers toen ze tijdens een bustocht van Lanzhou langs de Gele Rivier een stop maakten in Dengkou. Een taxi zetten hen af bij een kerk. “We lopen een zijstraat in en staan voor een poort die toegang geeft tot een binnenruimte, met links de kerk en rechts de zijgebouwen met de pastorie. Maar de poort is hermetisch gesloten”. Dat kon toch niet het einde zijn van hun reis?

“Er komt een man aangelopen, die ons wat hulpeloos ziet staan. Of we bij de kerk of bij pastoor moeten zijn.

Precies ja, dat willen we.

Nou, daar weet hij wel raad op. Hij begint hard te roepen en met de ketting aan de poort te rammelen. En inderdaad, na een poosje komen de pastoor en de koster naar buiten. Als ze ons zien staan haalt de koster binnen de sleutel van de poort. De pastoor is zo’n veertig jaar. Hij stelt zich voor als father Joseph en nodigt ons binnen voor een kopje thee. We vertellen wat ons naar China heeft gevoerd, memoreren het jubileum van 150 jaar Scheut en noemen de naam van Mgr. Hamer.

Hij weet van het jubileum en hij weet van Hamer. Het is ons tijdens de reis al vaker opgevallen dat in de Scheut-parochies de geschiedenis van het ontstaan ervan wordt levend gehouden en dat de mensen ‘hun klassieken kennen’”.

Naar Sandaohe, de residentie van bisschop Hamer (1889-1900)

Het tweetal bevond zich aan de westkant van de Ordos. Hier was Ferdinand Hamer missie-bisschop (apostolisch vicaris) vanaf 1889 tot aan zijn dood in 1900. Helemaal op de noordwestpunt bij de grote bocht van de Gele Rivier had hij zijn bisschoppelijke residentie (Sandaohe).

Van den Akker: “We willen in Sandaohe ’s middags naar de dienst in de kerk aldaar. Van father Joseph hebben we gehoord dat die om drie uur zal plaatsvinden.

Sandaohe blijkt een wat slaperig dorp, waar onze verschijning veel opzien baart. We worden aangestaard en nagekeken. Er wordt aangestoten en gegiecheld. We vragen de weg naar de kerk. Een man duidt ons de richting aan: rechtdoor de weg volgen, over de brug rechts. Even verderop vragen een man en een vrouw ons waarnaar we op zoek zijn. De kerk? O, maar die is daar. Ze wijzen precies de andere kant op (richting Shanba). Blijkbaar vinden ze de kapel in hun eigen Sandaohe zo onbeduidend dat ze die niet als kerk willen betitelen. De kerk, dat is de kathedraal in Shanba”.

De Nederlandse reizigers waren vroeg. Daarom hadden ze alle gelegenheid om de omgeving te bekijken waar bisschop Hamer tien jaar van zijn leven gegeven had om het christendom te verbreiden. “Mensen zijn bezig mais te oogsten. Een deel van de huizen is bewoond, maar de meeste lijken verlaten. Het lijkt me niet onmogelijk dat Mgr. Hamer de huizen heeft gezien toen ze nog volop werden bewoond, dat hij de mensen heeft gekend die er woonden. Er komt nog een oud echtpaar voorbij met ezel en tweewielige ezelskar, hij lopend naast het paard, zij gezeten achterop, een tafereel dat me sterk doet denken aan de vlucht naar Egypte. Zoals het buurtschapje er uitziet, zo moet Hamer het nog hebben meegemaakt. Een oude man in blauw Mao-pak, nog twee tanden over, groet ons vriendelijk. Ook hij kan nog een Scheut-missionaris hebben gekend”.

Tegen drie uur stonden ze voor de kerk van Sandaohe. “Er is geen mens te bekennen. De poort is nog dicht. Teleurstelling alom, want geen dienst, geen pastoor, en zelfs geen gelegenheid om de kerk van binnen te bekijken.

Maar gelukkig duikt een politieman naast ons op. Hij opent de poort voor ons, want die is niet gesloten, klemt alleen een beetje. En hij heeft de sleutel van de kerk bij zich. Uit woord en gebaar maken we op dat hij, behalve politieman, ook koster is. Hij weet ons aan het verstand te brengen dat er geen dienst is vandaag. Hij opent de kerk voor ons en laat ons verder onze gang gaan”.

Er werden volop foto’s gemaakt van het sobere interieur. ’s Avonds in een Chinese Kentucky Fried Chicken constateerden ze: “We hebben Sandaohe gevonden, de plaats waar Mgr. Hamer van 1889 tot 1900 zijn residentie had. We hebben de nieuwe kerk bezocht, die de plaats heeft ingenomen van de kerk van Hamer. We hebben een indruk kunnen krijgen van de fysieke omgeving waar Hamer heeft gewerkt en we hebben dit alles fotografisch vastgelegd. Per saldo zijn we zeer tevreden”. Die tevredenheid was mede het gevolg van hun ontmoetingen met father Joseph en andere Chinese geestelijken tijdens de reis.

De plaats waar Mgr. Hamer een martelaar werd

Vanzelfsprekend brachten de Europese reizigers een bezoek aan Ershisiqingdi (de ‘24’) en Tuocheng, waar Ferdinand Hamer de laatste dagen van zijn aardse leven vertoefde. Tijdens een eerdere reis onder leiding van Scheut was het (op het allerlaatste moment, zoals gebruikelijk) niet mogelijk gebleken er te verblijven.

Van den Akker: “In september 2012 treffen wij in een voormalige kapel in Ershisiqingdi zomaar een museum aan met in een hoek een kleine grafplaats van bisschop Hamer, mogelijk met relikwieën. We weten er niet goed raad mee”.

De Nederlanders vroegen zich af in hoeverre dit strookte met de bewaarde informatie dat Rode Gardisten de stoffelijke resten van Hamer opgegraven hadden, die eerder levend verbrand was in juli 1900. Die resten hadden ze opnieuw verbrand en de as achteloos weggeworpen. “Sindsdien wordt aangenomen dat er geen resten van het stoffelijk overschot van Hamer meer zijn. Zijn laatste asresten zouden verspreid zijn door de wind”.

Van den Akker vroeg zich tijdens zijn reis in China dan ook af: “Zijn er dan toch asresten van Hamer verzameld, en zijn die bijgezet in dit graf? Of is dit geen echt graf, maar eenvoudig een plaats waar de gedachtenis aan Hamer in ere wordt gehouden?”.