Het land van Melk en honing

Grace McLeens debuutroman Het land van melk en honing is een beklemmende ‘jeugdroman’ over een verstikkende religieuze opvoeding, maar ook over de soms dodelijke macht van fantasie. Een klein meesterwerkje, en zeker niet alleen voor kinderen.

‘In den beginne was er een lege kamer, een klein beetje ruimte, een klein beetje licht, een klein beetje tijd. Ik zei: “Ik ga velden maken,” en ik maakte ze van placemats, tapijt, bruin ribfluweel en vilt. (…) En ik keek naar de velden en ik keer naar de rivieren en ik keek naar de bergen en ik zag dat het boek was.’ Zo begint de roman Het land van melk en honing. De tekst is zwanger van de Bijbelse beeldspraak. Deze passage is een overduidelijke allusie op het scheppingsverhaal van Genesis 1. Net zoals de titel van het boek verwijst naar Ezechiël 20,6: ‘Op die dag zwoer ik hun dat ik hen uit het land Egypte zou leiden naar een land dat ik voor hen uitgezocht had, een land dat overvloeit van melk en honing’.

Slaapkamer

Het ‘land van melk en honing’ bevindt zich in de slaapkamer van de tienjarige Judith McPearson, die samen met haar vader een eenvoudig huis bewoont, ergens in een verder onbetekenend fabrieksstadje in Engeland. Op haar slaapkamer maakt Judith van ‘rommel’ haar eigen fantasieland: mensjes van pijpenragers, een spiegelende zee van een omgekeerde spiegel, maan en sterren van zilverpapiertjes. McLeen beschrijft het liefdevol en vol oog voor details. De zinnen volgen de denkpatronen van een jong meisje. De zinnen rijgen zich als parels aan elkaar. ‘En, en, en, en….’ Bijna buiten adem zuig je de zinnen als lezer op.

Godsdienstfanaticus

Judith heeft wel een grote fantasie maar verder alles behalve een gemakkelijk leven. Haar moeder is al lang geleden overleden, een raadsel dat McLeen pas in de laatste pagina’s oplost. Haar vader is gerust een godsdienstfanaticus te noemen: samen met de andere ‘broeders’ leeft hij in de vaste overtuiging dat het Einde der Tijden snel zal aanbreken. De broeders prediken een steile terugtrekking uit de wereld en huis-aan-huisprediking om de verdoolde schapen van hun stadje nog op tijd te bekeren. Judith is de pispaal van de klas, getreiterd door een paar pestkoppen en verder vooral heel erg genegeerd door de andere kinderen. McLeen schrijft dat Judith van haar vader niet bij de dagopening aanwezig mag zijn en dus elke dag alleen in de klas moet gaan zitten wachten. Je krijgt ziels- en zielsveel medelijden met het kleine meisje, dat ook al niet aan verjaardagen mag doen en de rest van haar familie nooit meer ziet.

Liefde voor de ‘broeders’

McLeen is zelf opgegroeid in een zeer beschermd, streng religieus gezin. Pas als zij naar Londen toegaat om zang te studeren merkt ze dat de wereld groter en breder is dan zij altijd dacht. Het is dan ook zeer verleidelijk om Het land van melk en honing te lezen als een autobiografie waarin McLeen afrekent met haar bekrompen jeugd. Maar tot dat cliché laat de auteur zich niet verleiden. Hoewel de theorieën van de sekteleden, die nog het meeste doen denken aan Jehova-getuigen, je als lezer tegen de borst stuiten, wordt de beschrijving nooit kijvend of moraliserend. Judith beleeft ook veel plezier aan de intimiteit van de sekte en vindt houvast in haar rotsvast geloof. Je proeft de liefde voor ‘broeders’, die niet kan worden verduisterd door hun in onze ogen achterhaalde religieuze denkbeelden.

Wonderen

Judith ontdekt dat ze een gave heeft, een gave door God persoonlijk aan haar gegeven. Ze kan met God praten en wonderen verrichten. Wat zij in haar miniatuurstad op haar slaapkamer maakt, dat lijkt werkelijkheid te worden. Als ze op een dag niet naar school wil, laat ze het sneeuwen in haar slaapkamer. De dag erna is de wereld in wit gehuld. Judith weet het zeker, ze is uitverkoren door God. Maar Judiths God is van oudtestamentische snit: oog om oog, tand om tand. Judith kan weliswaar de werkelijkheid naar haar hand zetten, maar haar ‘wonderen’ hebben vaak ook onvoorziene consequenties. Als ze woedend het poppetje van haar treiterende klasgenoot vertrapt, is ze oprecht geschokt als ze merkt hoe erg hij er aan toe is. Macht komt met een prijs. En Judith leert dat op de harde manier.

Contact met God

McLeen slaagt erin om tot en met het einde van haar roman in het midden te laten wat de exacte status van Judiths wondergaven en haar contacten met God zijn. Misschien beeldt zij zich alles wel in. Misschien is God een stem in haar hoofd, die ze min of meer verzint om haar gillende eenzaamheid te doorbreken. Soms denk je als lezer dat Judith echt een wondergaven heeft, dan ben je weer geneigd te denken  dat het allemaal gewoon ‘stom toeval’ is. Maar McLeen geeft geen uitsluitsel. Zo laat de auteur een heleboel in het midden: de exacte naam en dogma’s van de sekte, de aard van de werk van Judiths vader in de fabriek, enzovoorts. En je mist het geen moment.

Einde der Tijden

McLeens roman wordt geframed als jeugdliteratuur, maar dat is maar gedeeltelijk terecht. Zeker: tieners zullen dit boek met veel plezier lezen, maar het zullen vooral de volwassenen zijn die ook de filosofische en levensbeschouwelijke dimensies in het werk begrijpen. Judith is een echte denker die zich het hoofd breekt over het bestaan van ‘het niets’, donkere materie, de wil van God en het Einde der Tijden. Ik heb het boek in twee lange ‘rukken’ uitgelezen (een mens moet ook wel eens slapen, zo schijnt het), vaak met tranen in mijn ogen. Ongetwijfeld worden deze emoties veroorzaakt omdat ik  veel herkent uit mijn eigen streng-religieuze jeugd, maar dat is niet het hele verhaal. Judith is vertederend in haar naïviteit, volhardend in haar liefde en onverzettelijk in haar geloof.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *