‘Dit boek over kardinaal Eijk is géén biografie. Daarvoor is Eijk nog te jong, zeker in zijn ambt. Mijn doel is met dit boek om Wim Eijk nader voor te stellen aan een zo breed mogelijk publiek’. Zo begint het boek ‘Weiger het werk niet’ over de aartsbisschop van Utrecht. Het boek is van de hand van Bert van Nieuwenhuizen, oud-redacteur Opinie van het Utrechts Nieuwsblad. Maar het boek stelt stevig teleur.
Wim Eijk is een controversiële man in de RK Kerk. Enerzijds is de aartsbisschop geliefd bij meer conservatieve katholieken vanwege zijn ferme standpunten over liturgie en ethische kwesties. Anderzijds is hij verguisd door kritische geloofsgenoten die hem starheid en machtsmisbruik verwijten. Zo moest mgr. Eijk het enkele weken geleden ontgelden in de publieke opinie toen hij pater Harry Huisintveld verbood een jaar lang de eucharistie te vieren in diens parochie. Reden: Huisintveld had een liturgisch bijzonder creatieve Witte Donderdagviering in elkaar gedraaid. Reden voor Eijk voor hard ingrijpen. En zo zijn er wel meer voorbeelden waarbij mgr. Eijk de tongen flink losmaakt.
Vragen
De mens achter de kerkelijke functionaris komt in deze hele media-aandacht niet zo naar voren. De aartsbisschop kreeg het verwijt ‘niet empathisch’ te zijn in zijn reactie op het seksueel misbruikschandaal dat de rooms-katholieke kerk teisterde. Veel katholieken zijn daarom erg nieuwsgierig hoe het ‘van binnen’ werkt bij hun kardinaal. Wat zijn z’n spirituele bronnen? Hoe kijkt hij aan tegen het beeld dat van hem in de media geschetst wordt? Twijfelt hij wel eens aan zijn eigen oordeel? Vragen die schreeuwen om een antwoord.
Niets nieuws
Het boek ‘Weiger het werk niet’ (Eijks wapenspreuk luidt: Noli recusare laborem) van Bert Nieuwenhuizen lijkt in eerste instantie een welkom antwoord op deze vragen te bieden. Volgens de auteur heeft hij enkele ‘indringende gesprekken’ met de kardinaal gehad, met uitdrukkelijke steun en hulp van diens secretaris-generaal Hans Zuijdwijk. Wat de auteur de lezer opdient, is echter alles behalve nieuw. Het boek bestaat voor een niet onbelangrijk deel uit citaten uit eerdere interviews die de kardinaal gegeven heeft, of uit langere citaten uit documenten van anderen. Zo vertelt Lodewijk Winkeler (van het Katholiek Documentatiecentrum, hetgeen Van Nieuwenhuizen vergeet te vermelden) in een ingezonden brief in de NRC over de houding van mgr. De Jong ten opzichte van de Duitse bezetter. Heel aardig, maar wat heeft dat met ‘onze’ Eijk te maken? Alleen dat ze op hetzelfde adres gewoond hebben, Maliebaan 40, Utrecht?
Slordige presentatie
Behalve dat het materiaal niet echt nieuw te noemen is, is de presentatie van het materiaal erg slordig. De auteur springt voortdurend voor- en achteruit door de tijd, zonder dat daar een duidelijke aanleiding voor is. Anekdotes, citaten, achtergrondinformatie en krantenartikelen volgen elkaar onregelmatig op. Je hebt als lezer voortdurend het idee dat je de gedachtekronkels van de auteur volgt, die zonder redactionele zeef aan het papier zijn toevertrouwd.
Kritiekloos
Nergens neemt de auteur kritische afstand van het subject van zijn boek. Nergens worden verwijten aan het adres van mgr. Eijk serieus genomen, doch louter afgedaan als vervelende achtergrondruis. Zo citeert Van Nieuwenhuizen Eijk: ‘Ik sta open voor kritiek. Maar ik wil ook graag de gelegenheid krijgen om mijn eigen antwoord te kunnen geven, en daar ontbreekt het in het huidige mediaklimaat helaas nog wel eens aan.’ Even verderop staat onder een foto van een journalist die mgr. Eijk interviewt: ‘altijd bereid de media te woord te staan’. Hoe rijmt Van Nieuwenhuizen dat met de uitspraken van diezelfde mgr. Eijk in de Trouw van afgelopen februari waarin hij ‘zijn bisschoppen’ afraadt in de media te verschijnen en zelf zegt ‘zoveel mogelijk verzoeken van de media’ af te wijzen?
Mgr. Eijk verdient een beter boek. En de Nederlandse katholieken verdienen dat ook.
Weiger het werk niet: Wim Eijk, aartsbisschop van Utrecht. Bert van Nieuwenhuizen. Uitgeverij Aspekt, 2013. ISBN 9789059119451. Prijs 19,95 (paperback)
Prima recensie voor een dertiger met enige inside informatie. Maar hoevelen zijn er nog zo bijdehand in ons land? Juist voor die minder goed geïnformeerden dan de recensent kan Van Nieuwenhuizen’s boekje wellicht toch uitstekend geschikt zijn?! Je moet per slot van rekening ergens beginnen als leek of jongmens.
Het boekje stelt teleur? Ja het stelt de recensent teleur, maar wat als mgr. Eijk zelf nu eens zeer tevreden is met het resultaat? Wat er niet is, kan immers niet worden beschreven, en het overige dat niet genoemd wordt, kan ook wel eens als algemeen bekend worden verondersteld bij katholieken. Zijn de spirituele bronnen voor elke traditionele priester ook niet van oudsher allereerst, en misschien zelfs wel in hoofdzaak, het dagelijks gelezen brevier, de Bijbel naar de letter, de kerkleer en de Codex? Dat samen zorgt voor zijn conditionering, of scherper gesteld: de indoctrinatie en karaktervorming. We weten het niet zeker, doch Eijk’s wapenspreuk zou wel eens een aardige hint kunnen zijn naar hoe de kardinaal in het leven wil staan: (in alles) dienstbaar aan de Heer (zoals de r.-k. kerk Hem – in Eijk’s beleving – present wil stellen). Hij wil een brave, nederige, bescheiden spirituele zoon zijn van paus Benedictus XVI plus zijn heilig geachte voorgangers, meer niet. Hij wil niet spreken, maar laat anderen spreken via hem, de eeuwig beminde lieve zoon.
Nog ietsje sterker dan zijn voorganger acht mgr. Eijk het zijn, van God via de kerk ontvangen roeping om ‘nicht selbstbestimmt, sondern wesentlich fremdbestimmt’ te zijn. God via de ambtskerk zou én moet alles bepalen! ‘s Mans taal is daarom ook ouderwets formeel, en beoogd vooral juridisch en dogmatisch correct te zijn. Er blijkt geen enkel zoeken of twijfelen uit, geen warmte of begeestering, en dus is de herken- én beaambaarheid ervan voor de moderne onwetende mens uiterst gering. Maar Eijk heeft zichzelf niet gemaakt, noch in de huidige positie gebracht, dat deed ‘de kerk’ in de gedaante van de ambtskerk! Gewone mensen en hun zielenroerselen kent Eijk bijna niet. Ja, uit boeken.
Wie zich Vpro’s profiel over mgr. Simonis (“Het wonder van Simonis. Hoe Nederland en de kardinaal naar elkaar toegroeiden.” d.d. 9 mei 2007) herinnert, weet wat diens spirituele bronnen zijn. Ze zaten hem zelfs hevig dwars bij het schrijven van zijn proefschrift: hij kon toen al, begin jaren zestig, niet loskomen van dat ‘fremdbestimmt’ zijn door de Traditie. Het proefschrift vorderde dus niet, en kwam nooit echt af, noch bracht het wat nieuws qua inzicht. Wetenschap en uniek spiritueel leiderschap waren niet aan de brave Ad Simonis besteed. In correspondentie (o.a. met o.g.) komt hij ook herhaaldelijk tot de uitspraak “Ik kan niet anders”, “ik kan het niet anders zien.” Zelfs zijn broers en zussen hebben dat ontdekt. (zie genoemde documentaire) Dat zit heel diep bij mensen als Simonis, Gijsen, Eijk en vrijwel alle andere ambtsdragers die ver van de wereld gevormd zijn in én door ‘totale instituties’ als ambtskerk en seminaries; leefsferen die de facto nauwelijks ruimte laten om jezelf te worden, te zijn en te blijven. Het bloed kruipt natuurlijk waar het niet gaan kan. Simonis leefde (en wellicht leeft) zich dan ook graag uit in improvisaties op kerkorgels; en hij heeft een aanstekelijke humor. Géén wonder, maar psycho-logica! Mgr. Eijk mist zo’n uitlaatklep, en is blijkbaar geestelijk-emotioneel nog sterker ingekapseld. In heel zijn spreken en optreden is en blijft hij een wereldvreemde seminariedocent en ambtsdrager/zetbaas met strikte opdrachten van het Vaticaan en Leergezag. Voor het vermaledijde leven is weinig plaats. Dat misvormt. De gekunsteldheid beheerst dan ook Eijk’s hele persoon en bestaan, vandaar dat hij in vrijwel alles overkomt als een houten klaas: hij meent iets te moeten ophouden dat groter is dan hijzelf. Dat de keizer ook hier geen kleren aan heeft, dat wil de kardinaal niet herkennen en toegeven, want dan stort zijn wereld in, en wie/wat is hij dan nog? Daarom sluit hij zich ook op tussen mensen die hem niet kritiseren, nooit een spiegel voorhouden, maar hem louter bevestigen in zijn ideologie en zelfwaan. Jammer, maar wel een feit waar zelfs de eenvoudige toeschouwer zonder gekleurde bril niet omheen kan, lijkt me.
Wat ik hiervoor stelde is vóór de geboorte van de recensent veel beter in woorden gevat door de vader van een van Bosman’s collega’s bij kro/rkk. Deze helaas reeds overleden katholiek, befaamd scherp observator van mensen, kerk en wereld, literatuurcriticus, essayist en hoogleraar Nederlandse letterkunde in Nijmegen schreef op 1 april 1977 in (toen nog) dagblad de Tijd onder het pseudoniem A.L. Boom de veelzeggende column “Van Agt en zijn vaders”. De daar gegeven briljante analyse van het ‘zoonschap’ is zeer raak, en vrijwel tijdloos. Vervang voor uzelf de naam Van Agt (en de grondpolitiek van de kvp destijds) maar eens door Simonis of Eijk (en voorbeelden uit hun bestuurstijd)! Opdat U genoemde tekst niet behoeft op te zoeken, laat ik ze hieronder volgen, overgenomen uit A.L. Boom’s “De eenzame schaatser | Doorslagen van de tijd”, p.125 e.v., A’dam 1978.
Van Agt en zijn vaders
‘Ja, Papa’; ‘Ja, Vader’; ‘Ja, Pater’; ‘Ja, Heilige Vader’. Dat zijn trefzinnen uit vele mogelijke biografieën, en niet van historische figuren alleen. En het keervers in die levensbeschrijvingen zal zeker zijn de alles overkoepelende zin: In de naam van de Vader.
Er zijn in die vaderwereld vele levenslange zonen gekweekt. Een van hen is mr. A.A.M. van Agt. Zijn optreden is in de grond van de zaak (en in de zaak van de grond, die aanleiding tot dit stukje is) slechts vanuit het zoonschap te verklaren. Wie hem onberekenbaar noemt, dicht hem een zelfstandigheid toe die hij niet bezit; wat onberekenbaarheid lijkt, is in feite de berekeningskunst van de zoon ten opzichte van de vaders namens wie hij altijd spreekt.
Zijn norm ligt niet in zijn denken, maar in zijn overtuiging, die evenwel een gedelegeerde overtuiging is. De grote overtuiging ligt elders: bij de vaders wier schaduwen waar en wanneer hij ook spreekt, rondom hem staan. Als hij spreekt, zal hij niet denken aan zijn gehoor, maar aan de welwillendheid van de altijd meeluisterende oren van de vaders. Kritiek van het gehoor telt niet; slechts de kritiek van de vaders wordt ernstig genomen en hun lof versterkt hem. En naarmate het gezag van de vaders heiliger is, wat ook betekent hiërarchischer, want de ware zoon is gekozen middels een getrapt stelsel, dat van de ‘hemelse vader’ tot ‘papa’ afdaalt, wordt de angst voor kritiek van de vaders groter, neemt de berekeningszucht toe en wordt het beleid van onberekenbaarheid naar buiten groter.
Wie de vaderwereld niet kent en de angsten en verlangens van het zoonschap niet heeft ervaren, kan niet begrijpen, dat de lof van de vaders – ‘ga zo door, mijn zoon’ – niet alleen het voorlopig hoogst bereikbare is, maar de aangesprokene ook het aan Van Agt toegeschreven betonnen karakter kan geven. Het inzicht dat namens anderen uitgesproken wordt, die gedelegeerde overtuiging, is tenslotte de gemakkelijkst verdedigbare. Men is, van de wieg tot over het graf, in de rug gedekt.
Misschien heeft de rooms-katholieke wereld wel de gaafste voorbeelden van zonen opgeleverd. En daarmee het grootste aantal onzelfstandigen. En twijfelaars en uitstellers. De ontaarde zonen werden heilig of ketter. Een dergelijke rijkdom aan zonen is welhaast een natuurlijke zaak bij een zo hiërarchisch gebouwde kerk. Aarzelen, een directe mening trachten te verzwijgen in een uitgesponnen dialectisch spel met woorden, de tijd de zaak laten rijpen in de hoop dat de eeuwigheid het zal voorkomen, de laatste beslissing ten slotte uitstellen omdat, hoe oneerbiedig dat ook mag klinken, de juiste mening van de eeuwige Vader nog niet helemaal bekend is, het is alles, dunkt mij, typisch rooms. En men kan gerust zeggen, dat deze paus in al die opzichten, en juist als zoon ook, roomser is dan hij als paus van Rome mag zijn.
Paulus VI en Andries I, ze moeten elkaar in door zoonschap gevormde karakterstructuur weinig ontlopen, zoals ze ook in het verdragen van het door het ambt veroorzaakte lijden veel op elkaar zullen lijken. Zij dragen het in de overtuiging dat het een lijden ‘namens’ is, zij weten zich het doorgeefluik van hoon, die in feite voor de vaders bestemd is. Dat maakt hen lijdzaam, maar heeft ook als gevolg, dat ze ten slotte persoonlijk onkwetsbaar blijven: ze kunnen ook hun lijden delegeren, achterwaarts.
Die overtuiging heeft weer als gevolg, dat zij hun aanvallers mateloos irriteren: die spreken voor zichzelf en worden ook zelf bij aanvallen aangesproken, want zij zijn zelfstandigen. Maar zij kunnen de ander niet raken zoals zijzelf geraakt worden, want hun slachtoffer is plaatsvervangend slachtoffer. En kan na de aanval overgaan tot de dingen van de dag of beter: van de eeuwigheid. Van Agt, hij weet zich in feite onkwetsbaar, niet uit hoogmoed (zo kan het overkomen), maar uit nederigheid die van het zoonschap, intens beleefd, het gevolg is.
Dat A.A.M. van Agt zo is, niemand zal het hem kwalijk nemen, welke bezwaren men ook kan hebben tegen een wereld die slechts zonen en vaders die zich ook weer zoon weten, voortbrengt. Hij is echter als minister Van Agt een verbond met anderen aangegaan. En van die anderen komt een deel uit de reformatie, de ontaarde zonen uit de grote ketterij, die bij lezing van het Boek hun ogen meer geloofden dan de mening van de vader en die zich dan ook in steeds meer eigenzinnige groepen moesten gaan opsplitsen. Het andere deel komt uit de wellicht wat puriteinse hoek van het socialisme, ook al een opstandsbeweging van nature en zeker medeveroorzaker van de ‘ontvadering’ die in deze eeuw is waar te nemen. En in dat verbond komt minister Van Agt dan te staan tegenover een Kamer, waarin het aantal echte zonen steeds geringer wordt en, vooral, die voor een groot deel ontgroeid is aan de wereld die de zijne is. Het gevolg is dat hij gemeten wordt naar normen die de zijne niet zijn. Vonnissen als onbetrouwbaarheid en onberekenbaarheid zijn het gevolg.
Maar in de confrontatie van de zoon met de vaderloos wordende wereld doet zich nog iets anders voor. Door het sluiten van het verbond heeft minister Van Agt ook ten dele gekozen voor de wereld van zijn medeverbondenen. Daarmee is een opening gekomen in het gesloten circuit waarin de vader- en zoonrollen alleen naar behoren gespeeld kunnen worden. Als hij publiekelijk optreedt voor die Kamer, dan spreekt hij ook namens de medeverbondenen. Maar als gezegd, rondom hem staan de schaduwen van een leven.
Er ontstaat dan bij een zó dubbelzinnig optredende zoon een gespletenheid die tot een voortdurend uitstellen leidt. Het compromis lijkt de enige mogelijkheid. Maar is dat bereikt, als enigszins in het geval van de grondpolitiek, dan ineens hernemen de vaders hun gezag. En zij zijn sterker want eeuwiger dan welke afspraak ook. Zo’n afspraak kan dan in een ommezien ongedaan worden gemaakt. Zonder scrupules, want de vaders zijn toch het eigenlijke geweten. Zij nemen de verantwoordelijkheid, al weet dat buiten de zoon niemand. De zoon moet wel lijden, maar hij weet het is ‘namens’ en maar tijdelijk. Want, en dat is iets dat socialisten en protestanten nooit zullen begrijpen: bij de zoonfiguren, die zich een hiërarchie van vader tot eeuwige vader boven zich weten, is in het licht van de eeuwige bijna alles tijdelijk, en daardoor betrekkelijk. En daardoor niet van zulke grote waarde dat je niet van standpunt kunt wisselen, en met bepaalde zaken, de affaire Menten, niet slordig kunt omspringen.
Wie, als Den Uyl, de wereld wil veranderen, moet niet willen samenwerken met een rooms-katholieke zoon. Op beslissende momenten wordt hij in de steek gelaten. Want de zoon heeft andere belangen, althans andere belangen in commissie. Minister Van Agt had mr. A.A.M. van Agt moeten blijven. En het zo machtige Wetboek van Strafrecht had hem een leven lang kansen genoeg gegeven namens een ‘Ander’ te blijven spreken.
A.L. Boom.
De goede lezer kan hier veel in herkennen van het ambtskerkelijke gedrag dat sinds Vaticanum II op de helling leek te gaan, maar door bestuurlijke ingrepen van p. Paulus VI en m.n. door het optreden sedert 1979 van het duo Wojtyla-Ratzinger weer is teruggebogen in bijna rigide kerkelijk centralisme en ultramontanisme dat een pastoraal en spiritualiteit laat zien van: ‘het goede kan alleen maar uit Rome komen, dus dáár moeten we ons in alles op richten.’ Onder paus Franciscus lijkt de slinger van het spirituele uurwerk weer een andere kant op te gaan. In hoeverre er ooit duizend bloemen mogen bloeien, moeten we nog maar afwachten, want het kerkelijk grondpersoneel in Europa plus de totalitaire staten lijkt er allerminst voor toegerust om ook maar iets van de bevrijdingstheologische inzichten en begeestering te incorporeren en pastoraal te implementeren. We wachten maar af tot de heren het Licht zien, want kerkjuridisch heeft men ons monddood gemaakt. Een betekend ketter of martelaar kunnen we altijd nog worden.
Voor nu – én vlg. de Geest van Jezus – kan het niet gaan om mannetjesmakerij, om persoonsverheerlijking. We moeten terug naar de bron, en dat is de Schrift zelf, en die opnieuw, maar nu ook vooral metaforisch en ontwikkelingspsychologisch leren beschouwen. We moeten onze eigen verantwoordelijkheid nemen en dus ook eclectisch durven zijn, waar dat nodig is. 1Kor. 13,11 is niet louter een constatering, maar een logische gang van zaken: als je jong bent zie je anders tegen de dingen aan dan wanneer je ouder en soms meer ervaren bent. ‘Het betere is de vijand van het goede’, zei Voltaire. Het goede moet dus voor het betere kunnen wijken. En wijken is niets meer of minder dan: aan de kant gaan, en betekent dus niet dat het volledig moet verdwijnen. De bronnen moeten blijven, maar ieder moet er in vrijheid en verantwoordelijk in dialoog mee kunnen omgaan zonder verketterd te worden door kleinzielige en enghartige lieden. ‘Onderzoekt alles, en behoudt het goede’ schreef de apostel Paulus. Wanneer komt de noodzakelijke vrijheid daarvoor terug onder het hele volk Gods? Hebben we kerkvorsten van het type Eijk dus wel echt nodig? Moet die man die niets van importantie te melden heeft dus wel gepromoot worden alsof het een aan in- én outsiders te verkopen product is? De vraag stellen is haar beantwoorden, meen ik. En daarmee doe ik er verder het zwijgen toe hier. Succes met jullie communicatieproject. Vergeet niet dat het gaat om de inhoud, en niet om snelheid of vorm!
Met vriendelijke groet.
J. de W.