Wie beweert Jezus na te volgen kan niet om de weg van de tora heen, en maakt het zich niet gemakkelijk. Het is als het volgen van een bergpad. Moeizaam omhoog, steil dalend; onduidelijk de bewegwijzering; duister en doodlopend, vallend over struikelstenen en de huid openhalend aan netelige doornen. Nee, hoe mooi de tora ook is, bepaald geen geasfalteerd voetpad van A naar B. Toch, ga met ons mee want ‘de tora is een licht op ons pad’!
door Pieter Butz
Lucas 12 portretteert ons een alledaagse situatie over een man, zo één van dertien in een dozijn. Als ‘u en ik’. Hij heeft een fatsoenlijk bestaan opgebouwd zonder anderen te kort te doen. Lucas spreekt geen enkel kwaad woord van hem. Hoogstens misschien dat hij nogal zûnig geleefd heeft. Want nu hij aan zijn pensioen toe is, heeft hij zijn schaapjes royaal op het droge. Huldigt hij wellicht het (neo)-liberale adagium ‘Ieder voor zich en God voor ons allen’? Heeft hij zich met deze levenswijze verzekerd van een ‘goeie ouwe dag’? Het is bepaald geen slechte way-of-life. Beter nu spaarzaam dan later afhankelijk van bijstand of diaconie. Of hand ophouden bij de kinderen. Hij heeft daarom het plan opgevat zijn bescheiden huis te slopen, een nieuwe grotere woning te bouwen en daarin rustig zijn levensavond door te brengen. Wie zou dat deze brave, verstandige burgerman misgunnen?
Toch zegt God in het verhaal tot hem: ‘Dwaas! Nog vannacht zal je leven van je worden teruggevorderd. Wie zal dan profiteren van de opbrengst van je werken?’ En het commentaar van verteller Lucas luidt: zo gaat het met iemand die rijkdom ophoopt voor zichzelf maar doodarm is voor God.
Toen ‘vertaalde’ ik: maar stel je nu eens voor dat het niet een persoon betreft, maar een organisatie of instituut dat gezien wordt als een rechtspersoon. Stel als voorbeeld een groepering die vele jaren heel actief was in de missie, op tal van scholen godsdienstlessen verzorgde, de plaatselijke bisschop nooit teleurstelde als hij een opvulling zocht voor een herderloze parochie, vele lezingen en talloze boeken bezorgde over kerk, God en gebod. Vervolgens kwam – elk leven legt nu eenmaal de weg af van opgaan, bloeien en verzinken – een beetje de klad in het instituutsbestaan. Geleidelijk stopte de toevoer van nieuwe enthousiastelingen, moest het missiewerk uit handen worden gegeven, vloeiden de leraren van de gemeenschap af vanwege pensionering en werd het de taak van de bisschop zelf te zien hoe hij zijn vacante parochies bemande.
Dat alles ging zo ver dat het geminimaliseerde groepje oudere werkers met de handen in het haar zaten vanwege hun uitzichtloze toekomst. Een groepje echt wijze en bekwame mannen werd gevraagd om uitkomst te bedenken. Dat deden deze mannen met grote ijver, ernst en toewijding. Zij bedachten manieren om de werkplek om te bouwen tot een goed lopende instelling die middelen zou opleveren voor een verzorgde oude dag van de senioren. Op deze plannen viel werkelijk niets aan te merken. Iedereen kon er zich in vinden. Prachtig toch?
Toen dwarrelde een irritante gedachte mijn hoofd binnen. Zou ook tot déze mannen de stem kunnen klinken: ‘Dwazen! Nog deze nacht is het met jullie organisatie afgelopen en wie zal dan zorgen voor de voortgang van jullie existentiële roeping: de verkondiging van het Godsrijk en het voorleven van de regels van dat rijk, de tora?!’
Eigenlijk kan ik mij in deze situatie zo’n stem niet voorstellen. Evenmin zou ik een antwoord op de gestelde vraag kunnen bedenken. Maar zou de man uit het Bijbelverhaal met zijn verstandige oudedagsvoorziening dat wel geweten hebben? Het vergaren van een beetje welvaart en zekerheid voor later kan toch geen domme daad, geen misstap genoemd worden?
Zo ligt deze parabel als een steen op mijn maag. Als een struikelsteen op mijn ‘denk-pad’. Wie spreekt in dezen het verlossende woord?