In mijn omgang met God is de heilige Geest heel belangrijk. Voor zover je dat zeggen kunt, is Hij zelfs het belangrijkste. Hij is voor mij de ‘toegang’ tot God. Onder andere omdat de Geest me ‘onderscheiding der geesten’ leert. Onderscheiding is een belangrijk aspect van ignatiaanse spiritualiteit. Dat wil zeggen: de Geest laat me beleven en zien wat heilzame en zinvolle wegen zijn waar ik God ontmoet, en wat niet.
Als ik zo positief praat over de heilige Geest, worden sommige mensen zenuwachtig. Men vraagt me kritisch of ik ook in Jezus Christus gelooft. Of men legt me uit dat de Geest de Geest van Christus is. Men is blijkbaar bang dat ‘mijn’ Geest een soort autonome god wordt, zonder verband met Vader en Zoon, en zonder kerk, enzovoorts.
Volgens mij is het vergeten van de Geest óók een risico. Dat blijkt bijvoorbeeld vanuit de ontwikkeling van het geloof in de Geest. Pas in de 4e eeuw is expliciet geformuleerd dat de Geest dezelfde verering verdient als de Vader en de Zoon. Dat is de betekenis van het woord in het credo, ‘en in de heilige Geest, die Heer is’. Maar daarmee was nog niets gezegd over hoe de Geest zich verhoudt tot Vader en Zoon, en wat Hij ‘toevoegt’. Scherpzinnige theologen, zoals de anglicaan Rowan Williams, stellen dan ook dat de christelijke traditie nog steeds de neiging heeft binair te denken. ‘Binair’ wil zeggen: in tweeën. Ten eerste is er de ontoegankelijke ‘God’, zeg, de Vader. Ten tweede is er de middelaar tussen die God en ons, namelijk het mensgewoorden Woord, Jezus Christus. Het is moeilijk om te bedenken hoe de Geest daar nog in past.
En niet alle pogingen om de Geest wel een plaats te geven zijn geslaagd. Er zou veel te zeggen zijn over allerlei manieren om de Geest te versimpelen of te ‘temmen’ (het woord is van Walter Kasper): tot bisschoppen en paus en leergezag; of tot ‘special effects’ van tongentaal en dergelijke; of tot diepe emoties en ‘feel good’. Dat laat ik even rusten.
Kortom: ik vertelde over de kritische reacties op mijn geloof in de Geest, en de bezorgdheid over Christus. De geschiedenis laat zien dat we ook over de Geest bezorgd moeten zijn. Als je graag spreekt over Christus (zoals ik over de Geest), spreek je dan ook over de Geest?
Hoe dat moet, daarbij wijst het credo de weg. Daar staat die mooie zin: ‘en in de heilige Geest, die Heer is en het leven geeft’. Eigenlijk staat er ‘die levend maakt’. De Geest de levendmaker dus. Geweldig. Het is zo’n woord dat je, als was het goede wijn, door je mond kunt laten lopen, en smaken, en nog eens smaken.
(En voor meer ‘hoe dat moet’: lees (bid!) de wondermooie pinkstersequentie ‘veni sancte spiritus’.)