De afgelopen decennia is de spiritueel geïnteresseerde Nederlander begraven onder een berg van benedictijner spiritualiteit. Geen domein des levens of Benedictus werd erbij gesleept. Spiritualiteitsgoeroes leerden aan overwerkte managers de fijne kneepjes van de katholieke contemplatie. Want abt of bankdirecteur, Benedictus weet raad, voor zover de goeroes de oude heilige niet laten buikspreken uiteraard. Gelukkig deed ik er zelf ook aan mee met het boekje ‘Spirituele Grootmeesters’ dat ik in 2009 samen met Huib Klamer redigeerde.
Hetzelfde gebeurde met de kloosterspiritualiteit in het algemeen. Leo Fijen ontvoerde talloze bekende (maar veel vaker minder bekende) Nederlanders naar een willekeurig Nederlands of Vlaams klooster. Deze kloosterleken werden niet eerder vrij gelaten voordat zij voor het oog van de camera hun tranen van ontroering hadden geplengd. En Leo zag dat het goed was. Jan-Willem Wits deed het wat dat betreft leuker met zijn ‘Eerste hulp bij kloosterbezoek’ (2014) waarin humor en diepgang elkaar hebben gevonden.
Achter de muren
Maar wat gebeurt er nu achter de muren van het klooster, als de camera’s uit zijn, Leo Fijen is vertrokken en Arjen Broers zijn schrijfpen laat rusten? Het cliché wil dat paters, fraters en zusters vele uren in de kapel doorbrengen met het zingen van de getijden. Wat er in de andere uren gebeurt, op het onvermijdelijke maar korte slapen na, onttrekt zich echter aan ons gezicht. Kloosterlingen zijn niet zo geneigd zich te laten beloeren, en dat is precies een van de redenen dat we ze zo intrigerend en mysterieus vinden.
Het hilarische boekje ‘Uitgehoord’ van de benedictijner monnik Dirk Hanssens breekt de muren van het klooster open en laat zien welke schatten erin verborgen liggen. De hoofdredacteur van De Kovel (het blad van Benedictijnen en Cisterciënzers in Nederland en Vlaanderen) verzamelde 21 van zijn eerder ‘interviews’ met zijn medebroeders en -zusters. Allemaal hebben ze een andere ‘job’, wat overigens een opvallend anglicisme is in de anders zo puriteins ingestelde Vlaamse taal.
‘Interviews’
Ik zet interviews bewust tussen aanhalingstekens, want de gesprekjes die Hanssens heeft opgetekend, zijn allemaal gefingeerd. Niettemin zijn de mini-interviews met de gastenzuster, de cantor, de tuinbroeder, de abdis en de abdijwinkelier van vlees en bloed. Puttend uit zijn eigen omvangrijke monastieke ervaring tovert Hanssens deze kloosterjobs overtuigend op het blad, vaak vriendelijk spottend en sterk zelfrelativerend.
Het is een boek waarin humor en diepgang elkaar in rap tempo afwisselen. De kloosterlingen grossieren in kleine aforismen die zo weggelopen zijn uit de spreuken en legendes van de roemruchte woestijnvaders, een van Hanssens vele passies en expertises. De keukenzuster meldt: “De nerven uit de slablaadjes prutsen, noem ik ook contemplatie”. Waarna een hele verhandeling volgt over de kookkunst van de beroemde middeleeuwse abdis Hildegard van Bingen. Haar 21e-eeuwse pendant, de abdis uit Hanssens’ boek heeft ook zo haar ambities: “Gelukkig was en is mijn ambitie niet veel groter dan die van de apostel die na de dood van zijn meester rustig ging vissen”. Om zich daarna af te vragen waarom Maria Magdalena nooit uitgeroepen is tot de patroonheilige van de abdissen en priorinnen: “ze was zo close met Hem”.
Wereldwijs
Wie wat wereldvreemde mutsen en dodo’s denkt te kunnen treffen in Hanssens’ boek komt van een koude kermis thuis. Ze kennen de wereld, en wat er te koop is. Ze kennen de aantrekkingskracht van de social media, van voortdurende afleiding en nooit aflatende ambitie en eerzucht. Verder gaat het over de geur van de boekbinderij, de kwajongensstreken van de dierennovice, de controlezucht van de koster en de esthetica van de cantor. Een verhaal trok mij speciale aandacht. De portier die Hanssens introduceert, omschrijft zichzelf in mild kritisch wijze:
“Ik vond mijzelf te ongedurig voor de job. Zegt de heilige Benedictus niet dat er liefst een bezadigde monnik aan de poort zit, iemand die niet voortdurend heen en weer rent? Waarmee zou ik me dan in godsnaam onledig houden, aan de poort, dacht ik weleens toen in mijn oude collega in dat enge kamertje boek na boek zag verslinden? Geleerde boeken waren aan mij niet besteed. De demon van de lusteloosheid zou dus een weerloze prooi aan mij hebben.”
Gelukkig voor deze arme monnik die zich niet capabel acht voor deze moeilijke job, wordt de rol van portier gerouleerd onder de broeders. Dan vraagt Hanssens hem wat er zou gebeuren als hij de volgende abt van de abdij zou worden (een steeds terugkerende vraag overigens). De portier geeft een verrassend antwoord:
“Dan zou ik dus mijzelf opvolgen! O, had ik nog niet gezegd dat ik sinds vorige verkiezing de abt ben. (…) De portier is het symbool van het beste deel in elke monnik: de poortwachter, de adventsmens.”
Gefingeerd? Zeker. Charmant? Ook zeker. Hanssens geeft een liefdevolle inkijk in zijn geliefde kloostertraditie. Een verademing van luchtigheid en zelfrelativering. Een mooi boek voor de feestdagen.