Onesima, keizerin van de keuken

Nar

Tijdens mijn talloze omzwervingen in de krochten van de christelijke traditie kwam ik afgelopen maand, opnieuw, dat heilig stelletje ongeregeld tegen dat zich kleedt onder de titel ‘dwazen omwille van Christus’. Gekke mensen uit het oude Byzantium en het minder oude Rusland, die naakt over straat liepen, in het openbaar gingen zitten poepen, een dode hond aan een touwtje achter zich aan sleepten, geregeld prostituees bezochten maar zonder seks met hen te hebben, of nootjes naar het kerkende volk wierpen.

door Frank Bosman

Deze heiligen dwazen heten Symeon van Emesa, Andreas van Constantinopel, Simeon de dwaas, Andreas de dwaas, Basilius de zalige of Nikola van Pskov. Ze zijn niet echt dwaas, maar ze doen dwaas. Het zijn geen geestesgestoorden, maar kiezen bewust voor een leven in de marge van de maatschappij, ver weg van alle luxe en comfort. Ze wenden krankzinnigheid voor omdat ze ten koste van alles willen voorkomen dat mensen hun echte heiligheid ontdekken en hen daarvoor gaar prijzen. Want wereldlijke lof is hun een gruwel. Ze baseren zich op Paulus’ teksten in de eerste Korintiërsbrief (4,10): ‘Wij zijn dwaas omwille van Christus’. Ze geloven in de dwaasheid van een gekruisigde God: ‘De Joden vragen om wonderen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden aanstootgevend en voor heidenen dwaas’ (4,22).

De meeste dwazen zijn mannen. Dat is waar omdat we veel meer verhalen van mannelijk dwazen kennen dan van vrouwen. Het is ook niet waar, omdat vrouwen veel vaker de kans liepen door de gaten van de geschiedenis te vallen dan hun mannelijke kompanen. Ook de geschiedenis kent zijn seksisme, of liever gezegd, zij die haar vastleggen. Niettemin bestaat er tenminste één schitterend verhaal over een vrouwelijke dwaas. Ze komt uit de 4e eeuw. Vaak is ze naamloos, soms heet ze Isidora, een enkele keer Onesima. In dat laatste geval is zij zelfs een keizerin, die zo teleurgesteld geraakt is in aardse bezittingen dat ze ’s nachts naakt de stad uitvlucht de woestijn in.

Veertig jaar leeft Onesima in de woestijn, net zovele jaren als het uitverkoren volk door hun eigen woestijn moest trekken. Na deze lange zelfgekozen ballingschap keert Onesima uit de wildernis terug en zoekt gastvrijheid bij een groep monialen in het Tabenna-klooster (nabij het huidige Nag Hammadi in Egypte). Ze gedraagt zich echter als een krankzinnige in het vrouwenklooster. De vrouwen moeten haar vaak vastketenen, ze zet de keuken op stelten, gromt en grauwt als een wild dier, gooit servies op de grond, ruikt de hele tijd naar alcohol en wordt door alles en iedereen gehaat en geslagen. ’s Nachts bidt ze echter onophoudelijk en met blote handen maakt ze de latrines van het klooster schoon.

Na weer veertig jaar arriveert een heilig man bij het Tabenna-klooster, soms heet hij Daniël, soms is hij naamloos. Daniël heeft in een droom van God te horen gekregen dat hij in dat klooster een vrouw moet vinden die heiliger is dan hij en die hij zal herkennen aan haar ‘kroon’. Na enige overleg met een aanvankelijk sceptische abdis krijgt Daniël alle kloosterlingen te zien. Maar de goeie ziet hij er niet bij. Hij vraagt, als de prins uit het sprookje van Assepoester, of er toch echt niet nog een andere vrouw is, die hij gemist heeft.

Uiteindelijk brengen de vrouwen Onesima voor hem, die zich overigens met hand en tand tegen deze behandeling verzet. Ze blijft veel liever in de keuken, die haar domein is. Daniël herkent haar echter aan haar ‘kroon’, een vuile lap die ze om haar hoofd geknoopt heeft. Hij knielt voor haar neer, kust haar voeten en zegt: ‘Jij bent onze amma’. De titel amma is een eretitel voor een wijze woestijnmoeder, een spirituele moeder voor wie haar wijsheid zoekt. De andere vrouwen beseffen ineens hoe de verhoudingen werkelijk liggen en vragen Daniël en Onesima om vergeving.

In het geharrewar echter weet de oud-keizerin onopgemerkt weg te sluipen om nooit meer terug te keren in het klooster. Volgens sommige verhalen keerde ze terug naar de woestijn om daar, gekleed als man, een 400-man grote kluizenaarskolonie te bestieren. En zo keerde ze terug naar een plek van leiderschap en gezag, alleen op een hele andere manier dan ze ooit begonnen was. Haar rijkdom was nu geestelijk en haar gezag spiritueel.

Onesima is een van de vele dwazen voor Christus. Onbegrijpelijk in de ogen van haar tijdgenoten. Nog onbegrijpelijker in onze moderne ogen. Het zijn de dwaze kinderen Gods, Gods eigen bonte narrenstoet, die vertellen van een wereld waar Gods logica regeert. Laat mij dan maar dwars zijn.

Deze tekst is een voorstudie voor ‘De eeuwige nar. De toekomst van het religieus gemeenschapsleven’, het essay bij gelegenheid van 900 jaar Norbertijnen, te verschijnen in 2021.