Broeders uit hetzelfde dominicaanse huis (1)

In jaren gelijkwaardig …                                                                                                              

Jan van der Ploeg en Edward Schillebeeckx aanschouwen het levenslicht aan het begin van de vorige eeuw. Voor Jan is dat Nijmegen, in het jaar 1909. Vijf jaar is hij, als in Antwerpen, in 1914 Edward wordt geboren.  Beiden krijgen een lang leven toebedeeld en sterven op hoge leeftijd. 95 Jaar zijn ze, als ze expireren. Jan eerst, in 2004, en vervolgens Edward in 2009. Zij overlijden beiden in hun geliefde stad Nijmegen. De ooit zo katholieke stad waar hun academische lauwerkrans decennialang schittert en anderen verlicht. De stad ook, waar zij gedurende langere perioden in hetzelfde huis wonen; in dezelfde refter het brood delen en in dezelfde kapel dagelijks de koorgebeden reciteren. Maar óók het huis – het Albertinum – dat voor beiden te klein wordt zodat één van de twee moet vertrekken.

Eenzelfde roeping: het dominicaans noviciaat en priesterschap                                                                                                                                            

Beide jongens zijn begiftigd met uitzonderlijke intellectuele gaven en beiden zijn geroepen de dominicaanse fakkel brandend te houden.  Jan is zestien jaar als hij zijn HBS-B diploma haalt. Tussentijds en daarna vult hij voortvarend zijn leemtes op in Latijn en Grieks. Hij wil dominicaan worden en meldt zich als zeventienjarige postulant aan de poort van het dominicanenklooster in Huissen. Snel blijkt dat de jeugdige novice bijzonder ontvankelijk is voor oude, met name semitische talen waaronder het Syrisch en Hebreeuws. In 1932, twee dagen na zijn 24ste verjaardag, wordt hij tot priester gewijd.

Edward legt een vergelijkbare weg af. Hij wordt na de lagere school leerling aan het Jezuïetencollege St. Jozef in Turnhout. Ook in hem ontwaakt een monastiek verlangen. Toch kiest hij niet voor de Jezuïeten. Twintig is hij, als hij in 1934 aanklopt bij de Vlaamse dominicanen. Ras blijkt zijn eloquentie en sensibiliteit voor theologie en filosofie. In 1941 wordt hij priester gewijd. Hun roeping blijven beiden hun leven lang trouw. 

Geroepen tot hogere studies

De talenten van de piepjonge dominicanen gaan niet onopgemerkt aan hun Nederlandse en Vlaamse oversten voorbij. Zij krijgen de  gelegenheid te promoveren aan prestigieuze universiteiten, in het bijzonder aan theologische faculteiten. Van der Ploeg promoveert al in 1934 – twee jaar na zijn priesterwijding – tot doctor in de theologie aan de  Pauselijke Universiteit Thomas van Aquino, het Angelicum van de dominicanen in Rome. Het thema van zijn in het Frans geschreven dissertatie betreft de Knechtsliederen  uit het Boek Jesaja. In 1946 promoveert hij nogmaals, opnieuw in Rome, maar nu in de Bijbelwetenschappen op het thema: ‘Une sociographie d’Israel et de Juda au temps des rois’. Naast bijbelgeleerde en theoloog ontplooit hij zich in die periode  tot  veelzijdig leraar aan diverse colleges en studiehuizen van de dominicanen, waaronder het  Albertinum in Nijmegen, waar hij tot professor Oud-Testament en Hebreeuws wordt benoemd. Kort daarna, in 1950, bekroont de orde hem tot magister in sacra theologia, een dominicaanse eretitel die wordt verstrekt voor uitzonderlijke intellectuele en wetenschappelijke verdiensten. 

Vanaf 1951 doceert Van der Ploeg ook – als opvolger van Bernard Alfrink, wiens beleid hij later fel zou attaqueren – aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Hij is er bijbelwetenschapper en oudtestamenticus. Ook geniet hij veel aanzien als taalkundige. Hij geeft er les in onder meer Hebreeuws en Syrisch. Iedereen die in Nijmegen iets wil betekenen in theologie en aanpalende vakgebieden  kan bijna niet om Van der Ploeg heen, zijn actieradius bestrijkt nagenoeg het gehele theologische spectrum.  In 1956 wordt hij door de Nederlandse Provincie van de dominicanen  (het provinciaal kapittel) tot definitor gekozen van het in 1958 in Spanje gehouden generaal kapittel. In dat zelfde jaar wordt hij benoemd tot lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen in Amsterdam. 

Schillebeeckx doet qua intellectuele en wetenschappelijke verdiensten geenszins onder voor zijn Nederlandse confrater. Een paar jaar na zijn priesterwijding krijgt hij in 1943 al een aanstelling als lector dogmatiek aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Weer wat later – in de periode  1945-1947 – studeert hij in Parijs aan het befaamde dominicaanse College Le Saulchoir bij  onder meer de Franse dominicaan en latere kardinaal Yves Congar (1904 – 1995). Daar promoveert hij tot doctor in de theologie.  Met deze dissertatie wordt niet alleen het fundament gelegd voor zijn eerste grote meesterwerk  ‘L’Économie sacramentelle du salut’ (1952), maar ook – naar later zou blijken –  het fundament van la nouvelle  théologie. Een beweging die zich losmaakt uit de eeuwenoude boeien van de Thomistische scholastiek.

Rond de jaarwisseling ’57-’58 wacht hem de uiterst eervolle benoeming – mede op aanraden van de toenmalige rector magnificus prof. dr. Willem Grossouw (1906 -1990) –  tot hoogleraar dogmatiek aan de Nijmeegse Universiteit. Hij passeert met deze benoeming zijn medebroeder en huisgenoot prof. mag. dr. Dries Maltha (1904 – 1994). Maltha is qua kerkvisie en orthodoxie de tegenpool van Schillebeeckx. Wellicht kan die benoeming achteraf gezien worden als een ‘omen’ voor de scheiding der geesten die zich in de jaren ’60 en ’70 in het hart van de Orde, het Albertinum,  maar ook daarbuiten in alle heftigheid zou openbarsten. Door de orde wordt Schillebeeckx eveneens gelauwerd met de allerhoogste, academische graad, die van magister.

Onder professoren                                                                                                                          

In de 2e helft van de jaren ’50 werken beide geleerden als priester-professor aan de Nijmeegse Universiteit. Van der Ploeg is zelfs nog even, als hij er van 1961-1962 rector magnificus is, formeel Schillebeeckx’ meerdere in de toen nog strenge onderwijshiërarchie. Maar ’s avonds eten beide mannen broederlijk uit dezelfde ruif.  Hun genialiteit laat zich als divers en complex schetsen. Van de Ploeg verdiept zich  naast zijn gewone werkzaamheden  steeds meer in het ontrafelen van oude, met name Syrische handschriften, waaronder de befaamde Dode Zeerollen van Qumran. Hij vertoeft  tussen 1947 – 1950  langere  tijd  in Jeruzalem waar hij archeologisch onderzoek verricht aan de beroemde École biblique et archéologique Française. Tegelijkertijd studeert hij er Arabisch en Bijbelse archeologie: Jan is een intellectuele omnivoor. Hij legt er veel contacten en wordt internationaal beschouwd als gezaghebbend  op het gebied van het oud-Syrische Christendom en zijn rituelen. Voor die verdiensten wordt hij  in 1963  verheven tot titulair  koorbisschop van Amid. Die  wijding houdt in dat hij voor het leven hulpbisschop is van de Syrische kerk van Antiochië. 

In 1999 valt hem wegens het catalogiseren  en beschrijven van Syrische laatmiddeleeuwse en jongere  manuscripten in Zuid-India de titel doctor honoris causa  van de Universiteit van Madras ten deel.  Hij is bewonderaar en navolger van de oude Syrische liturgie en een groot voorvechter van hereniging  tussen Rome en de  Syrische  kerk. Hij is te typeren als een priester met een verticaal en retrospectief  geloof.

Schillebeeckx  lijkt eerder een priester te zijn met een accent op een horizontaal en prospectief geloof,  een theoloog die vooruit kijkt en ervan overtuigd is dat de Kerk geen monopolie heeft op het heil van de mens en veel meer een Kerk moet zijn die zich doorlopend vernieuwt. Schillebeeckx vernieuwende, theologische denkbeelden krijgen nationaal en internationaal veel bijval. Zijn colleges en spreekbeurten trekken volle zalen;  zijn boeken en geschriften gaan in grote aantallen over de toonbank, worden in veel talen vertaald en ook door niet-katholieken gretig gelezen en bestudeerd. Blijken zou dat Schillebeeckx’ denkbeelden – veelal impliciet – invloed hebben op de door Van der Ploeg verfoeide slotdocumenten van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). 

Een jaar voor de opening van het concilie, in 1961, richt Schillebeeckx het Vlaams-Nederlandse Tijdschrift voor Theologie op; het meest gelezen tijdschrift ooit voor academische theologie  in de Lage Landen met actuele onderwerpen als bevrijdingstheologie en politieke theologie. Een tijdschrift niet  primair voor het volk maar meer voor de katholieke intelligentsia die zich dan nog integraal katholiek weet. Daarnaast geniet Schillebeeckx aanzien bij en onderhoudt hij contacten met  contemporaine  geestverwanten als  Karl Rahner, Hans Kung en Hans Urs von Balthasar die in 1965 aan de wieg staan van het vooruitstrevende en kritische theologische tijdschrift Concilium.  

Deel 2, ‘De een bejubeld, de ander verguisd’ verschijnt woensdag 20 juli.  


Beeld:  Alexandre François Desportes – study of greyhounds.
Jan van der Ploeg & Edward Schillebeeckx:  duo  canes Domini

Over de auteur: Joop de Vries is mediëvist en publicist