Brief uit de missie 147: De plechtige uitvaart van mgr. Pallegoix

handgeschreven brieven

Verslag uit de Siamese missie

Jean-Baptiste Pallegoix werd op 24 oktober 1805 geboren in het gehucht Combertault (Bourgondië), niet ver van de wijnstad Beaune. Zijn vader, met dezelfde voornaam, was wijnboer. Jean-Baptiste kwam in de wereld kort nadat Napoleon Bonaparte een concordaat met de paus had bewerkstelligd en zichzelf tot keizer gemaakt had. In die tijd verscheen bovendien Génie du christianisme van François-René de Chateaubriand.

door Harry Knipschild

Na de Franse Revolutie, die Napoleon als beëindigd beschouwde toen hij aan de macht kwam, kreeg het katholieke geloof nieuwe kansen in Frankrijk. Dat was vooral het geval toen de Bourbons, na de Napoleontische nederlaag bij Waterloo (1815), terug op de Franse troon kwamen. Onder het bewind van Lodewijk XVIII (r. 1814-1824) en zijn jongere broer Karel X (r. 1824-1830) werd Frankrijk opnieuw een katholiek land, waarbij de missie niet verwaarloosd werd. Op den duur ging die hand in hand met een nieuwe periode van Franse expansie.

Siam

Jean-Baptiste Pallegoix voelde zich geroepen tot het priesterschap en de missie. Hij studeerde in Parijs in de Rue du Bac, het centrum van de Société des Missions étrangères, een organisatie die al vanaf de zeventiende eeuw voor de Fransen actief was in Azië.

Op 31 mei 1828 werd Jean-Baptiste tot priester gewijd door mgr. Jean-Paul Courvezy (1792-1857), die hem in 1832 als zijn rechterhand meenam naar het oosten van het Aziatische continent. Bangkok in Siam (nu: Thailand) werd zijn standplaats.

In de jonge missie kon je op tamelijk jeugdige leeftijd carrière maken. In 1841 ontving de boerenzoon de wijding tot apostolisch vicaris van Oost-Siam met als titel ‘bisschop van Mallos’ (Turkije). In de tijd dat Napoleon III in Frankrijk regeerde speelde de bisschop tevens een politieke rol aan het hof van koning Mongkut (Rama IV, r. 1851-1868), die hij de beginselen bijbracht van de westerse cultuur, zoals Engels, Latijn en sterrenkunde.

Franse zusters in Bangkok (1859)

In een eerdere brief uit de missie (nummer 101) deed ik verslag van een bezoek dat vier Franse zusters in 1859 aan Bangkok brachten. Bij aankomst werden ze door de bisschop ‘met een bijzondere goedheid ontvangen’. De zusters werden bovendien uitgenodigd in het koninklijk paleis. ‘Wij stapten in de grote schuit van Monseigneur Pallegoix waarop de Franse vlag wapperde,’ schreef een van hen. De bisschop was zelf niet van de partij, maar had wel zijn schip ter beschikking gesteld. ‘De consul en een Franse missionaris volgden ons elk in hun schuit.’

Missie en diplomatie gingen hand in hand. Rama IV zelf ontving de Françaises en stelde een toost voor op de katholieke godsdienst en een op ‘Jezus, Verlosser van de Wereld’. Mgr. Pallegoix noemde hij zijn vriend. Aan de paus zwaaide Mongkut veel lof toe. ‘Hij nodigde ons uit om het portret van Zijne Heiligheid te komen zien, in een allerliefst kabinetje, waarin hij het bewaarde,’ was in hun reportage te lezen.

Overlijden van Mgr. Pallegoix

In 1862 stierf de bisschop op 56-jarige leeftijd. Nederlandse katholieke tijdschriften als de Godsdienstvriend en Annalen van de Heilige Kindsheid deden verslag: ‘De hoogwaardige Dr. Jean Baptiste Pallegoix, bisschop van Mallos en vicarius apostolicus van Siam, is op 18 juni van dit jaar overleden aan de gevolgen van een ziekte, die hij zich een jaar geleden had berokkend ten gevolge van zijn ijver en de vele doorgestane vermoeienissen.

Dr. Pallegoix genoot de algemene achting zowel van de Europeanen als van de Siamezen. Hij was de boezemvriend en raadsman van de tegenwoordige koning van Siam, aan wie hij vóór zijn troonsbeklimming de Latijnse taal, waarvoor die prins veel smaak had, grondig had onderwezen.

Monseigneur Pallegoix had voortdurend de achting en gunst der Siamese koningen genoten. De prinsen en grootmandarijnen hadden hem altijd geacht en geëerd als de grootste en waardigste persoon onder al de vreemdelingen, die te Bangkok verbleven. De consuls en kooplieden, die zich sedert enige jaren in Siam waren komen vestigen, hadden jegens hem dezelfde gevoelens.

Men zag dan ook daags na zijn dood al de vlaggen der consuls, te Bangkok aanwezig, zonder onderscheid van volk of godsdienst, halfstok neergelaten,’ zo kon je er in die tijd kennis van nemen.

Ook koning Mongkut gaf blijk van zijn medeleven. ‘Zijne Majesteit de koning van Siam had nauwelijks de tijding van het overlijden van de kerkvoogd ontvangen, of hij antwoordde door een brief waarin hij een lofspraak op de afgestorvene hield. Tevens bood hij aan om alle benodigdheden tot een plechtige uitvaart te verschaffen.’

Plechtige mis

Het afscheid van de voormalige Bourgondiër bleef niet onopgemerkt. ‘Het lijk van de overleden bisschop werd gebalsemd. Een kostbare katafalk [verhoging om de de kist op te plaatsen] werd in de hoofdkerk opgericht. De katafalk was door de gelovigen bereid – een van de mooiste, die men sinds mensenheugenis onder de christenen in Siam had gezien. De doodskist was versierd op Siamese wijze – dat is bedekt met goudlaken, en daarop het wapen van de overledene.

De plechtige requiem-mis, op 1 juli, werd door de gehele geestelijkheid van het vicariaat bijgewoond. De doodskist werd door tachtig christenen beurtelings gedragen. De getijden der overledenen werden gezongen.’

De dragers waren katholieke Annamieten, afkomstig uit Annam (Vietnam), waar de Franse missie al lange tijd actief was.

Begin van de uitvaart

In de vroege ochtend van 2 juli vond opnieuw een plechtige dienst plaats, deze keer ‘voor de opneming van het lijk’.

Het stoffelijk overschot van de Fransman moest vervoerd worden vanaf zijn residentie van Maria Hemelvaart, in het benedendeel van de stad, waar hij overleden was. De begrafenis zou plaatsvinden in de kerk van O.L.V. Onbevlekte Ontvangenis, in het opperdeel gelegen, op een afstand van meer dan twee mijlen. Om negen uur in de ochtend zou de stoet vertrekken.

Een redacteur van de Godsdienstvriend legde uit: ‘Hier in Siam reist men altoos te water. Om het lichaam van Monseigneur naar de plaats der begrafenis te vervoeren, moesten wij geheel dat gedeelte van Bangkok, dat men de handelsstad zou kunnen noemen, doortrekken.

Wij troffen op onze doortocht de paleizen der koningen, prinsen en mandarijnen, de bazars, de magazijnen, de zeeschepen, duizendtallen van schuiten, die de rivier bedekken. Dit alles, gevoegd bij de algemene achting, die de kerkvoogd bij zijn leven had genoten, alsmede de eer van onze Heilige Godsdienst, stelden ons in de noodzakelijkheid, om de lijkstaatsie van een zekere pracht te doen vergezeld gaan.’

Rama IV deed wat hij beloofd had. ‘De koning zond ons een mandarijn om te berichten dat hij drie van zijn koninklijke boten te onzer beschikking stelde, de een om de lijkkist te dragen, de andere om tot sleper, en de derde om tot erewacht te dienen – alles voorzien met een behoorlijk getal roeiers, en met alles dat voor grote koninklijke optochten in zwang was.

Het teken tot vertrekken werd gegeven. Reeds had de menigte zich rondom de kerk opeengepakt. Verscheidene mandarijnen van hoge rang hadden zich eveneens derwaarts begeven, om dit voor hen zo nieuwe schouwspel bij te wonen.

De afstand van de kerk naar de rivier waar de koninklijke schuiten ons wachtten, bedroeg weinig meer dan honderd meter. Maar in plechtige omstandigheden zoals hier, wordt in Siam de langzame en deftige statigheid afgemeten naar de waardigheid van de persoon die men wil eren. De dragers besteedden dan ook meer dan een uur om deze tussenruimte af te leggen.’

Over water door Bangkok

In de Annalen van de Heilige Kindsheid vond je gedetailleerde informatie over de tocht door Bangkok op 2 juli 1862, opgetekend door pater en mede-broeder Ferdinand-Aimé Dupond (1809-1872).

‘Tegen half elf begon zich de stoet te water voort te bewegen, in de navolgende orde:

De trein werd geopend door een grote schuit met vierentwintig roeiers. Aan boord de trommels en enige voor begrafenis geschikte muziekinstrumenten. Hierachter ontwikkelde de stoet zich in twee rijen, ieder voorafgegaan door een van de twee prachtige schuiten met veertig riemen, door de eerste minister te onzer beschikking gesteld, en waarop de dragers der doodskist zich bevonden.

Achter deze volgden tien schuiten naar landsgebruik versierd, met catechisten [helpers van de missie] uit Annam en China, en de afgevaardigden der verschillende broederschappen uit de christelijke gemeenten der missie. Verder, op tien mooie overdekte schuiten, de geestelijkheid, bestaande uit de tien priesters van onze missie.

Eindelijk op een grote schuit, de Eerwaarde Heer Clemenceau, onze tegenwoordige overste, die officierde.

De roeiers van de elf laatst-genoemde schuiten waren jonge christenen in eenvormig rouwgewaad gekleed.’

De notabelen

Na de gewone boten, die als eerste aan het publiek voorbijtrokken, kwam de echte stoet.

‘De drie koninklijke schuiten volgden. De laatste, door de twee anderen voortgesleept, droeg het lichaam van Z.D.H. [Pallegoix], omringd door de koninklijke muzikanten, met parasols enzovoort.

Zijne Majesteit had een oplettende kiesheid getoond, door aan de honderd en twintig roeiers van zijn schuiten een bij de plechtigheid passende kledij te bezorgen.

Onmiddellijk achter de schuit, die de doodskist droeg, volgde de Franse consul; verder de consuls van Engeland, Portugal, Amerika, Holland en een menigte andere naties, allen in officieel kostuum, met hun parade-schuit, hun vlaggen en hun roeiers in uniform. Ten slotte nog alle Europese handelaars.

Allen hadden het verschil van volk en godsdienst vergeten, om zich te verenigen tot een eenparig betoon van eerbied en hulde voor de katholieke bisschop.

Achter deze massa Europeanen hadden zich de christen-mandarijnen gerangschikt. De menigte christenen van mindere stand sloot de trein.’

Luister

 Missionaris Dupond, die Pallegoix in 1864 als apostolisch vicaris zou opvolgen: ‘Nooit had de christengodsdienst zoveel luister ten toon gespreid en zich zo zegepralend vertoond op deze rivier [Chao Phraya]  – dat is te zeggen, te midden der talloze heidense bevolking. De beide oevers waren dan ook volkomen bedekt door nieuwsgierige toeschouwers.

Naarmate de stoet voorttrok, streken de schepen hun vlag tot teken van rouw.

Verschillende Siamese mandarijnen volgden de optocht. Onderscheidene prinsen en hoge ambtenaren kwamen op de oevers der rivier een laatste hulde brengen aan de overblijfselen van de bisschop der christenen.

De koning verlangde dit toneel te beschouwen en aan de kerkvoogd een laatste bewijs van achting te geven. Hij had zich uit zijn paleis begeven en plaats genomen op een stoomboot die voor het paleis op de rivier stationeerde. Daar wachtte hij, omgeven door zijn gezin, de lijkstatie af.

Zodra het eerste gedeelte van de optocht zich vertoonde, deed hij de vlag strijken, en zodra het lijk voorbij was, riep hij een christen mandarijn bij zich, gaf hem enige stukken wit linnen om ze aan de christenpriesters uit te delen, en klein zilvergeld om tot aalmoezen voor de armen te dienen, met aanbeveling om alles bij de lijkkist neer te leggen, als wilde hij daardoor nog de zegen van de kerkvoogd over deze aalmoezen afsmeken.’

Lange, warme overtocht

Het werd een lange dag voor de deelnemers aan de rouwstoet. ‘De snelle stroom die ons tegen was, en de moeilijkheid van de optocht bij wijze van processie, maakten de overtocht zeer lang. Wij kwamen eerst om twee uur in de namiddag ter bestemde plaatse aan. Het weer was heerlijk en de zon stond loodrecht boven onze hoofden. Allen waren dan ook bij de aankomst vermoeid en met zweet bedekt. Men had gezorgd verversingen en eetwaren gereed te houden. Ieder kon zich dus een weinig van zijn vermoeienis herstellen.

Het lijk werd naar de kerk gedragen en daar geplaatst op een katafalk, nog prachtiger en rijker dan de eerder genoemde. De getijden der overledenen werden gezongen, en de plechtige uitvaart had plaats op donderdag 3 juli. Deze laatste plechtigheid duurde wederom drie grote uren. Na de dienst werd door tien priesters plechtig het Libera gezongen.

Vervolgens trok men met het lijk rondom de kerk, en eindelijk plaatste men het in een graf, midden in het koor gedolven. Daar rust nu onze eerwaardige apostolische vicaris, Mgr. Pallegoix, die ook de Heilige Kindsheid zeer beminde.’ Met die woorden eindigde het verslag in de annalen van het genootschap.

Koning Mongkut overleed zes jaar later aan malaria, op 1 oktober 1868, tijdens een expeditie om een zonsverduistering te bestuderen. Zijn stoffelijk overschot werd gecremeerd in Bangkok.