De Donkere Nacht van Joost Zwagerman

Zwagerman

Op 8 september 2020 was het 5 jaar geleden dat Joost Zwagerman (1963 – 2015) zich van het leven beroofde. Nog steeds stemt zijn dood velen tot verdriet. Als schrijver en essayist genoot hij aanzien en in praatprogramma’s was hij een graag geziene gast. In dit artikel blik ik terug op zijn Donkere Nacht.

door Joop de Vries

Zwagermans Godgedichten in zijn postuum uitgegeven bundel ‘Verzamelde Gedichten’ (2020) zijn in zekere zin een afspiegeling van de ellendige gemoedstoestand waarin de dichter de laatste jaren van zijn leven verkeerde.  Hij ging gebukt onder een nauwelijks te dragen zwaarmoedigheid. In die – naar later zou blijken – uitzichtloze duisternis zocht hij ook naar God. Hij verlangde naar Hem. Tegelijkertijd worstelde hij met Zijn leugens, ridiculiseerde hij Hem en ontkende hij Zijn bestaan. Toch zou ik Zwagermans Godgedichten niet atheïstisch willen noemen zoals Max Pam in de Volkskrant ooit deed.  Dat doet mijns inziens afbreuk aan zijn innerlijke strijd: een naar binnen gekeerde agressie, die hij niet wist te beteugelen. Een strijd die in een religieuze context is te plaatsen.

Zwagerman schrijft in één van zijn 48 Godgedichten dat God hem ‘heeft uitgewist’. Hij voelt zich door Hem afgeschreven. Deze constatering belet hem niet te weten, dat God nog steeds diep in hem verborgen zit. In het gedicht ‘Klaar’ zegt hij: God moest echt uit mijn bestaan gewist [worden]. Nu blijkt dat dergelijke (schijnbare) tegenstellingen in de mystiek wel vaker voorkomen.  Mystiek zegt ook dat God onvindbaar is als het in de ziel donker is. Deze uitspraak lijkt te verwijzen naar de spiritualiteit van de 16e eeuwse karmeliet Johannes van het Kruis.

In zijn gedicht ‘De Donkere Nacht’ verwijst de karmeliet naar de crisis die hij  zelf ooit doormaakte. Een crisis die vergelijkbaar is met die van Zwagerman en zich kenmerkt door zwaarmoedigheid, verlatenheid en opstandigheid. Zwagerman zocht hulp. Hij werd opgenomen in een psychiatrische instelling, trok zich terug in het Noord-Hollandse dorp Tuitjenhorn en stond onder behandeling van een psychiater. Tegelijkertijd zocht hij naar sporen van de God uit zijn katholieke jeugd. Maar dat alles was tevergeefs.

Zwagermans rusteloze gemoed moet zich in die laatste fase van zijn leven in de Obscure Nacht bevonden hebben. Zijn Godgedichten getuigen daarvan. Steeds keren daarin dezelfde motieven terug: zijn verlies aan identiteit, de ineenstorting van het eigen ‘ik’; zijn gevoel van existentiële verlatenheid en zijn rusteloze zoektocht naar eeuwige stilte. Ook het verlangen naar het lux perpetua, het eeuwige licht, mag daarbij niet ongenoemd blijven.

Op zijn grafsteen op de begraafplaats in Bergen staat niet zonder reden als tekst gebeiteld: De stilte van het Licht, tevens de titel van zijn laatste bundel over kunst. Naar aanleiding van de door hem voorbereide expositie Silence out loud in Haarlem zegt hij in een interview: ‘De tentoonstelling belichaamt een mij dierbare utopie, het eeuwige streven naar een stilte die ons leven schraagt en draagt.’ Opvallend daarbij is dat Zwagerman op één van de wanden van de expositieruimte heeft geschreven: de stilte van het Niets. En dat roept reminiscenties op aan de in de 13e en 14e eeuw levende dominicaan en mysticus Eckhart von Hochheim, die vooral bekend is onder de naam Meister Eckhart.

De overeenkomst tussen Zwagerman en Eckhart is de stilte van het Niets waarnaar dichter en mysticus beiden verlangden. Zwagerman en Eckhart waren in dat opzicht zielsverwanten. Stilte is volgens Eckhart een voorwaarde om tot God te geraken. En de middeleeuwse predikheer gaat nog verder door te stellen dat Stilte de zuster is van het goddelijke en dat niets ter wereld zozeer op God lijkt als stilte. Zwagerman verwijst in het gedicht ‘Niets’ expliciet naar Eckhart. Hij beschrijft daarin dat zij samen in een bootje  zitten. Zij ‘varen in het niets’ en ‘dobber(d)en in tweezaamheid’. Vervolgens ervaren zij beiden het volgende:

‘Altijd en in alles is het Niets
tenslotte groter, ook achter de
transparante voorhang  van
ons tempelparadijs. Totdat Eckhart
en ik zelf ook daar weer uit verdwenen.’

De Dominicaan Johannes Tauler (14e eeuw), die het werk van zijn ordegenoot Eckhart kende, zegt: ‘Als je wilt dat God spreekt moet je stil zijn.’ Die eeuwige stilte vond Zwagerman uiteindelijk in een zelf gekozen dood. Hij kon de hitte in de woestijn van zijn verloren en in duigen gevallen zelfbeeld en geloof niet langer dragen. Hij was zijn ik en zijn geloof kwijt. Hiermee kan de link gelegd worden naar een ander, veelzeggend Godgedicht. In het gedicht ‘Kwijt’ schrijft hij de versregels:

Op een fiets …
… reed ik
zonder zin of doel door een nacht
die maar leek te duren.
Ik was kind en was alleen.

Zwagerman schetst in dit gedicht een droom waarin hij als kind in het nachtelijke uur het huis van zijn ouders verlaat. Een droom waarin hij  zich al fietsend moederziel alleen door de nacht beweegt. Een droom óók die doet denken aan versregels uit de eerder aangehaalde ‘Noche Oscura’ van Johannes van het Kruis. Deze door de karmelieten Waayman en Bartels vertaalde versregels luiden:

In een donkere nacht,
hunkerend, ontvlamd in liefde

ging ik ongemerkt naar buiten,
reeds lag mijn huis in rust.

In het donker en veilig,
langs de geheime ladder, vermomd,

in het donker en verholen,
reeds lag mijn huis in rust.

In bovenstaande strofen verlaat de ik-persoon in het holst van een doodstille nacht  ongemerkt zijn woning. Metaforisch gaat het om de ziel die zich losmaakt van het lichaam en wil opstijgen naar de eeuwige stilte.

Het lijkt erop alsof de ziel alleen in de nacht zijn uiteindelijke heul vindt. De ziel in ‘Noche Oscura’ vindt die heul. Bij Zwagerman was dat niet het geval. Constateren dat God in die eindeloze stilte van de Donkere Nacht afwezig is, moet voor hem afschuwelijk zijn geweest. Toch wist hij dat juist in het stille Niets God aanwezig moest zijn. Zegt hij  immers daarover zelf niet in het gedicht ‘Bestaan’:

Nochtans belijd ik
dat ik, tegen de klippen op,
uiteindelijk in Hem geloof.

Zijn grootste en finale wapenfeit:
Hij is er niet.
Hij is alomvattende
afwezigheid.

 

Joop de Vries is mediëvist en publicist.