Over de vis in levend water

Ida Gerhardt (1903 – 1997)

Ichthus

De vis getrokken door mijn hand

en even vrij nog van de golven,

zal straks gewist zijn van het strand

en door de grote vloed bedolven.

Maar in het water dat hem nam

zwemt levende het monogram.

Geheime trek van tij en maan:

Hij zal op alle kusten staan.                          

Ida Gerhardt

Titel en vorm                                                                                                                                                                                  

‘’Ichthus’’ is een veelgebruikt symbool in het ontluikende Christendom aan het begin van de jaartelling. Het Griekse woord betekent ‘’vis’’ en verwijst naar Christus. Tijdens de wrede vervolging van de vroege Christenen in het Romeinse Rijk is de vis als tekening een geheime code die ondergrondse Christenen gebruiken om met elkaar in contact te treden. Omdat het woord ‘’vis’’ in letterlijke zin niet naar de nieuwe religie verwijst, is de afbeelding ervan in die tijd een onopvallende verwijzing naar diegenen die zich tot het Christendom bekennen. ‘’Ichthus’’ is namelijk een acroniem, een zogeheten letterwoord. De letters verwijzen naar de beginletters van Griekse woorden: Ιησους Χριστος Θεου Υιος Σωτηρ” ofwel ‘’Jesous CHristos THeou hUois Soter’’; in het Nederlands: Jezus Christus, Zoon van God, is de Redder. Het symbool verspreidt zich vervolgens over alle continenten en is tot op dag van vandaag een betekenisvolle referentie aan Christus. 

De titel van het voorliggend gedicht laat er dus geen twijfel over bestaan: dit gedicht gaat over Jezus Christus (JC). Het acroniem bestaat feitelijk uit drie synoniemen of identiteiten, namelijk JC = de Zoon van God = de Redder. Ichthus lijkt daarbij te zijn de kortste parafrase van de Twaalf Artikelen van het Christelijk Geloof. Met de derde term wordt bedoeld Christus als Salvator Mundi: de Redder van de Wereld die wegneemt de zonden van de wereld. Met de titel is tevens de teerling geworpen: de dichteres heeft haar keuze gemaakt. Zij zoekt Hem en werpt een vangnet van haar uit vuur gesmede woorden maar soms lijken de juiste woorden haar als water door de vingers te glippen. Het mysterie is ook voor Gerhardt te groot.

Het gedicht bestaat slechts uit acht versregels, een octaaf dat als zelfstandig gedicht ook wel wordt aangeduid als huitain. Een huitain omdat een inhoud die geconcentreerd is rond één thema. In dit geval: de Zoon van God. Vanuit die invalshoek is het gedicht eveneens te beschouwen als een hymnische stanza. De op klassieke leest geschoeide taalvirtuositeit van de dichteres, haar bijna ongenaakbare ambachtelijkheid van het geschapen woord, blijkt onder meer uit het kunstig gewrochten, alternerende eindrijm: ababcdcd. Steeds telt elke versregel daarbij consequent vier jambische versvoeten. Het gedicht is in dat opzicht een volmaakte 4-voeter of tetrameter en is op te vatten als één grote metafoor.       

De betekenis van het gedicht                                                                                                                                                                      

De woorden in het gedicht ‘’Ichthus’’ zijn sober, onopgesmukt en in hun naakte eenvoud sacraal. Hoewel het gedicht over Christus gaat, wordt Zijn naam niet één keer genoemd. In de eerste versregel verwijst het woord ‘’vis’’ evenwel onmiddellijk naar Jezus Christus. Zijn naam staat in het zand  geschreven. Maar de duur ervan is kort want de tijstroom rijst snel en zal diezelfde dag nog Zijn naam uitwissen en Hem doen vergeten. Het stromende water van de wereldzeeën neemt de vis echter als levend monogram op in de eeuwige deining van zijn golven en zal Hem brengen naar alle uithoeken van de aarde. 

Het beeld van de vis in het water dat Gerhardt oproept, is even contrasterend als verbindend. Het symboliseert de eeuwige waterstromen: de op – en neergang van leven en dood. De vis beweegt zich in het water dat enerzijds leven baart en anderzijds dood zaait. Door de geheimzinnige trek van ‘’tij en maan’’ zal de zich terugtrekkende vloed op alle kusten Zijn alom aanwezige naam achterlaten en Hij zal kennen al onze in het zand geschreven namen. En dat doet in zekere zin denken aan het Triduüm, waarin het lijden, de kruisdood en de verrijzenis van Jezus wordt herdacht. 

Op Witte Donderdag wordt na de avondmis het altaar ontdaan van zijn kleed. Het kruis wordt toegedekt. Kaarsen zijn gedoofd en de kerk oogt obscuur. Op Goede Vrijdag  is het enige sieraad van de Kerk haar rouw en wordt het lijden van de Heer gevierd. De donkere metten van Christus’ dood zijn zwaar en droevig gestemd. Dan volgt Stille Zaterdag met als hoogtepunt de Paaswake. Uit de dood herrijst een nieuw leven dat aanvangt met het vuur waaruit de Paaskaars wordt ontstoken en soms klinkt op – vooral in kloosters – het allermooiste gezang dat de Kerk kent: het Exsultet dat aanvangt met de woorden: Juicht nu, al gij engelen in de Hoogte.  

Het korte gedicht van Ida Gerhardt is de weerslag van haar worsteling met de duiding van het grote Paasmysterie, met de diepste kern van het geloof. Niet te doorgronden maar met het diepe besef: ‘’Hij zal op alle kusten staan’’. Het  gedicht is een grote metafoor en refereert impliciet aan het huwelijksmysterie dat al in de oude geschriften van de profeten is verkondigd: de vereniging tussen het uitverkoren volk als bruid en Christus als Zijn bruidegom. Weest daarom alert en waakt U voor het vloedgetij.  

Over de auteur:

Drs. Joop de Vries is mediëvist en publicist