Superbia cadet

En God is al nederig en een mensch is nog trotsch (A. sermo 142,6)

De gouden korenaar

Ik meen de gouden korenaar

die hoog op halm en stangen

van graan bezwangerd, traag en zwaar,

het gekruifde hoofd naar beneden laat hangen.

Een leerzaam voorbeeld voor den mensch

die, als hij in den top is gestegen

en alles heeft naar zijnen wensch

in voorspoed moet ootmoedig wezen.

Ooit las ik het gedicht De korenaar van een anonieme dichter. Het slechts twee kwatrijnen tellende vers  is vermoedelijk in de 18e of 19e geschreven en de inhoud ervan lijkt thans actueler dan ooit. Omdat de structuur van het gedicht herinneringen oproept aan het embleem uit vergeten tijden is een korte uitleg van zijn ontstaansgeschiedenis wel zo aangenaam.

Emblemata bestaan uit drie elementen: een sententiapictura en subscriptio. De sententie – meestal in het latijn – ontbreekt in het gedicht maar zou kunnen zijn Superbia cadet. Want voor hoogmoed wordt in de Korenaar gewaarschuwd. Zij is universeel, van alle tijden en kent altijd een tragische – niet zelden – fatale afloop. In de Griekse mythologie onvolprezen tot uiting komend in de val van de vermetele Icarus die naar de zon wilde en in het Boek Genesis in de val van Adam en Eva. Van Joost van den Vondel kennen we de diep tragische val van Gods stedehouder Lucifer. Op de bijgevoegde afbeelding zien we hoe Lucifer verstoten wordt uit de hemelse sterrenboog door de aartsengel Michaël en zijn schildknaap Uriël. 

In de 16e en 17e eeuw beoefenen talrijke, gezaghebbende schrijvers en dichters dit bijzondere genre met passie en overtuiging. Dichters als Cats, Vondel en Hooft zijn daarvan tot de verbeelding sprekende vertegenwoordigers. Die traditie gaat door tot ver in de 18e eeuw waarin met name Hieronymus van Alphen bekendheid oogst met zijn tot op de dag van vandaag befaamde, voor volwassenen geschreven bundel Kleine gedichten voor kinderen.   

Het anonieme gedicht is overigens niet zuiver emblematisch in zijn oorspronkelijke verschijningsvorm. Toch is – met een beetje goede wil – de karakteristieke, emblematische driedeling te herkennen. Allereerst de niet expliciet genoemde maar wel degelijk aanwezige sententie. Meestal is dat een zedenspreuk. Een zegswijze die een vermaning bevat en aanspoort tot een zedelijk gedrag.

Dan volgt in de eerste strofe het tweede bestanddeel van het embleem. De zogeheten pictura, het plaatje of het beeld, dat in de eerste strofe van het gedicht niet in letterlijke zin aan de lezer wordt aangereikt maar in de vorm van een metafoor waarvan de ingrediënten ontleend zijn aan de natuur. De dichter schetst in beeldende taal hoe de korenaar ootmoedig – wat wil zeggen nederig – zijn weelderig voedende aar neerwaarts nijgt. 

Daarna volgt in de tweede strofe het derde bestanddeel, namelijk de uitleg of subscriptio. Hierin wordt het beeld (de pictura) uit de eerste strofe geduid als een didactische les of levensles. De emblemata hebben dan ook bijna altijd een opvoedende taak, meestal in godsdienstig opzicht.  

In zekere zin is De korenaar te beschouwen als een poëtisch embleem. In het eerste kwatrijn is het oorspronkelijke plaatje vervangen door een traditionele natuurmetafoor. In het tweede kwatrijn komt de uitleg van de metafoor tot uiting. Gaat het je goed en heb je succes, laat je dan niet meesleuren in de waan van onaantastbaarheid, ijdelheid of hoogmoed, maar wees als de korenaar die – als hij in den top is gestegen en alles heeft naar zijnen wens – in voorspoed ootmoedig is gebleven. 

Nederigheid lijkt de postmoderne mens niet te passen en zijn val zal zich dan ook tot in lengte van dagen herhalen. Toch hoor of lees je nog wel eens een spreuk of gezegde waarin een waarschuwende, corrigerende vinger wordt voorgehouden. Dat lijken echter relicten uit een definitief voorbije tijd. De mens waant zich veelal superieur. De goede verstaander weet evenwel dat de emblemata van weleer zo gek nog niet zijn!   

Joop de Vries is mediëvist en publicist