De (on)gebondenheid van geestelijk verzorgers

Het ambt van geestelijk verzorgers in zorginstellingen maakt al langere tijd een grote ontwikkeling door en in het laatste decennium wordt dat in al zijn consequenties goed zichtbaar. In deze bijdrage wil ik een poging doen iets te zeggen over de zorg die ik daarover heb.

Van 1998 tot halverwege 2021 heb ik gewerkt als geestelijk verzorger in een ziekenhuis. In 1998 was dat een functie die doorgaans aan de kerken was gebonden, pastoraat. De taal die werd gesproken en de zorg aan zieken die daaruit voortkwam was er een die in een kerkelijke, dan wel levensbeschouwelijke traditie en context stond. Inmiddels raakt het ambt in toenemende mate losgezongen van deze oorsprong en meer en meer gebonden aan de beroepsvereniging, de vereniging van geestelijk verzorgers in zorginstellingen, VGVZ. Mijn oprechte vraag is of geestelijke verzorging kan zonder zijn oorspronkelijke, evangelische, en traditionele grond. Of de ontwikkeling naar ongebondenheid niet in feite een reductie is van betekenissen en van authenticiteit. Ik ben bang dat de vraag moeilijk eenduidig is te beantwoorden, zonder tekort te doen aan het vele goede werk dat wordt gedaan door geestelijk verzorgers.

De ontwikkeling van geestelijke verzorging staat uiteraard niet los van alle maatschappelijke en kerkelijke ontwikkelingen. De katholieke kerk vertrouwde haar eigen mensen niet. Niet in morele zin, niet in orthodoxie en niet in loyaliteit. Geestelijk verzorgers willen, naast een goede band met de traditie waaruit zij komen, ook een betrouwbare en meelevende werknemer zijn van de instelling waarin zij werken en die heeft doorgaans geen bijzondere identiteit meer met geformuleerde waarden. Politiek en verzekeringsmaatschappijen bepalen wat voor zorg geleverd wordt, wat mag en hoeveel dat dan mag kosten.

In de laatste tien jaar is de verwijdering tussen kerken en geestelijk verzorgers – om heel veel redenen –  groter geworden. De consequenties daarvan, naar inhoud en betekenis, zijn groter dan wij ons vaak realiseren. We denken dat we nog steeds hetzelfde doen met enkele aanpassingen voor hen die niet, of anders geloven – en dat wij nog steeds dezelfde taal spreken. En we willen – en dat voelen we als onze roeping – er voor iedereen zijn. Langzaam zijn wij zelf een taal gaan spreken waaruit zoveel mogelijk verwijzingen naar een specifieke religie of levensbeschouwing is verdwenen, terwijl we er toch mee verbonden willen blijven.

Het accent van het pastoraat in zorginstellingen is gaan liggen op een proces van individuele zingeving bij existentiële vragen, waarin rituelen, al dan niet bedacht voor de gelegenheid, hoogstens een bruikbaar instrument kunnen zijn. Geestelijk verzorgers zijn een soort “Ido”, een kunstmatige taal gaan spreken, want voor iedereen moet een specifiek woord zijn. Maar hoe specifiek ís de bijzondere situatie van een individu?

Daarnaast wordt aan geestelijk verzorgers regelmatig gevraagd bij te dragen aan de onderbouwing van het zorgklimaat, ook in morele zin. Ook dat is nog een schim uit het verleden. Maar de morele zin en grond komt nu vanuit de steeds belangrijker wordende discipline zorgethiek die een grote nadruk legt op autonomie en zelfbeschikking. Dit is enerzijds een goede ontwikkeling, maar anderzijds laat deze dynamiek zich niet altijd iets gelegen  liggen aan goed samenleven.

Het is de vraag of er nog wel behoefte is aan dit soort geestelijke verzorging. Of niet alleen de oorsprónkelijke grond voor geestelijke verzorging is verdwenen, maar eigenlijk íedere grond?

Toch voel je in gesprekken een voortdurend verlangen naar verbinding met anderen, en met iets dat groter is in de zin van omvangrijker en minder eindig, dan het eigen bestaan. Vooral op momenten dat het leven zelf niet veel meer heeft te bieden.

De opdracht aan een geestelijk verzorger zou moeten zijn namens een gemeenschap anderen door het leven heen te slepen en verzoenen met de ongerijmdheden van het bestaan. Vaak in de wetenschap dát er geen geestelijk welbevinden zal zijn. Bij gebrek aan corrigerende gemeenschap wordt dat laatste steeds onverdraaglijker. Een geloofsgemeenschap kan dat gat van desillusie misschien niet vullen, maar wel de belofte doen nabij te blijven of de hoop uitzeggen van een uiteindelijk draaglijker of zelfs goed leven. Wat kan een ongebonden geestelijk verzorger beloven of hopen?

beeld: Pexels