Brief uit de missie 151: Een heiligdom van Maria in Madhu (Ceylon)

Brief uit de missie 151: Een heiligdom van Maria in Madhu (Ceylon)

Zes jaar geleden, in januari 2015, bracht paus Franciscus een bezoek aan Sri Lanka, vroeger Ceylon. Op 14 januari, tijdens het opdragen van de mis in Galle, bijgewoond door honderdduizenden mensen, werd missionaris Joseph Vaz (1651-1711) heilig verklaard. Dezelfde dag nog reisde de paus door naar het noorden van het eiland, om precies te zijn: Madhu.

door Harry Knipschild

In Madhu bevindt zich een heiligdom van Maria, Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans. Boven de ingang is ‘Ave Maria’ in grote letters te lezen. Vanuit het heiligdom sprak de paus de in groten getale toegestroomde menigte in het Engels toe. Franciscus verwees naar de bloedige oorlog die het land gedurende vele jaren verdeeld had. Ook in Madhu waren slachtoffers gevallen.

‘There are families here today which suffered greatly in the long conflict which tore open the heart of Sri Lanka. Many people, from north and south alike, were killed in the terrible violence and bloodshed of those years.’

Paus Franciscus in Madhu

De paus bevestigde dat Madhu een belangrijke rol had gespeeld in de missie. ‘No Sri Lankan can forget the tragic events associated with this very place, or the sad day when the venerable statue of Mary, dating to the arrival of the earliest Christians in Sri Lanka, was taken away from her shrine.

But Our Lady is remaining always with you. She is the mother of every home, of every wounded family, of all who are seeking to return to a peaceful existence.

Today we thank her for protecting the people of Sri Lanka from so many dangers, past and present. Mary never forgot her children on this resplendent island. Just as she never left the side of her Son on the Cross, so she never left the side of her suffering Sri Lankan children.’

Geschiedenis

In het maandblad Missie-koningin vertelde Herman Breukers over de geschiedenis van het heiligdom. De Oblaat maakte in 1936 duidelijk dat de Portugezen het katholieke geloof sinds 1517 goed verbreid hadden. Maar toen kwamen de Nederlanders – protestanten.

‘In 1658 begon de Hollandse overheersing in Ceylon en met haar de vervolging der katholieke kerk. Zeer pijnlijke herinneringen zijn hieraan voor ons katholieken verbonden. De prachtige kerk van Mantaï werd bestormd en stortte ineen onder de verwoede slagen der vervolging. De altaren werden ontheiligd en de beelden tot gruis vermorzeld. Slechts één beeld werd gered: het beeld van O.L. Vrouw. Op levensgevaar af haalden de christenen het beeld uit de kerk en verborgen het aan de ogen der vervolgers.

Niet lang daarna was het beeld op weg naar Madhu. Naar de wouden van Madhu hadden de katholieken van Mantaï hun schreden gericht om daar in vrijheid hun godsdienst te kunnen uitoefenen. Het H. Misoffer, dat op doodstraf verboden was, werd weer opgedragen in de duisternis der oerwouden.

In deze catacomben van Ceylon bouwden de christenen een tempel die zij Maria toewijdden. Onder haar bescherming leefden zij tal van jaren in deze schijnbaar ongenaakbare wildernis, afgezonderd van de samenleving, gevrijwaard tegen de storm der vervolging die ruim 200 jaar onafgebroken bleef voortwoeden totdat zelfs in de wildernis van Madhu de haat der vervolging binnendrong en de christenen verder moesten vluchten.’

Keerpunt

In het begin van de negentiende eeuw kwam er godsdienstvrijheid. Breukers: ‘Een nieuwe lente brak aan voor de katholieke kerk van Ceylon na een lange, strenge winter. Met verenigde krachten togen de missionarissen aan de arbeid en hervatten het bekeringswerk.

Trouw gebleven in de vervolging, gepurperd met het bloed der martelaren, verrees de kerk van Ceylon uit haar somber graf met verjongde glans en nieuwe luister. Als vanzelf gingen de gedachten der overgebleven katholieken terug naar die plaatsen waar zij om hun geloof in ballingschap geleefd hadden – en dus op de eerste plaats naar Madhu.

In 1830 vatte een ingezetene van Mannaar het plan op, het in puin vervallen heiligdom van Maria weer op te bouwen en in ere te herstellen.

Lange jaren was deze kerk niet anders dan een lemen hut met palm- en cocosbladeren bedekt. Maar daar binnen stond op een eenvoudig houten altaartje het beeld van O.L. Vrouw van Madhu. Afzonderlijk trokken de pelgrims over de stille eenzame woudpaden om aan de voet van het Maria-beeld hun harten uit te storten en hun aangelegenheden onder Maria’s hoede te stellen.

Zo was de toestand toen in 1847 de missionarissen Oblaten der Onbevlekte Maagd Maria in Ceylon aankwamen. Als leden van een Maria-congregatie lieten zij niets ongedaan om aan het genade-oord zijn vroegere heerlijkheid terug te geven. Een der eerste Oblaten-bisschoppen, staande op de puinen van Madhu, riep uit: “Een bisschop die de naam draagt van Oblaat der Onbevlekte Maagd mag het heiligdom van zijn Onbevlekte Moeder niet laten ten onder gaan.”

Na jaren van noeste arbeid slaagden de Oblaten erin Maria een heiligdom aan te bieden – een gebouw, 75 meter lang en 22 breed.’

Maria-feesten

Madhu werd een bedevaartplaats. ‘Vooral gedurende de Maria-feesten in juli verdringen zich duizenden en duizenden pelgrims. Met de jaren is het getal bedevaarten steeds groter geworden. Vijf en veertig jaar geleden waren er 12.000 pelgrims aanwezig – in 10 jaar tijd steeg het tot 30.000. In 1924, op de kroningsdag van het genadebeeld, stroomden er uit alle gewesten van het eiland tegelijk 150.000 samen.

Een speciale dienst was ingericht voor de zieken – want de meeste bedevaarten brengen een zeker aantal zieken mee. Ze waren gelegerd rondom het grote kruis voor de kerk. Volgens Indisch gebruik werden sommige zieken in de kerk niet binnen gelaten. Daarom lagen ze opgesteld in de open lucht onder het teken der verlossing en smeken in een verenigd gebed om genezing van hun kwalen.’

Voor de missionarissen was het hard werken. ‘Dag aan dag, van de vroege morgen tot laat in de nacht, moesten ze biecht horen.’ Maar daarna kon men feest vieren. ‘Het luchtruim werd vervuld met uitbundig vreugdevol gelui der klokken om de grote dag aan te kondigen en de pelgrims op te roepen naar de tempel. Weldra was deze tot in het kleinste hoekje gevuld en uit honderden en duizenden kelen steeg als een orkaan een loflied op, de gezegende onder de vrouwen ter ere.

Nauwelijks waren de laatste akkoorden weggestorven, of de bisschop van Jaffna besteeg de kansel. Het was wonderbaar hoe over deze juichende menigte een diepe, indrukwekkende stilte plots nederdaalde. Aller ogen waren gericht op de gewijde redenaar – en met spannende aandacht luisterden de aanwezigen naar de eenvoudige maar toch diep inslaande woorden, die de heerlijkheid van Maria verkondigden.

De zegen met het allerheiligste, die volgde op de predicatie, is telkens een ontroerend ogenblik dat de missionarissen tot in het binnenste aangrijpt. Zodra het allerheiligste opgeheven wordt, zwijgt de muziek, de gezangen verstommen en door de ontelbare menigte gaat de zuchtende kreet: Jesuwe! O Jezus!

Uit de harten van de  mensen, die daar voor God op de knieën liggen, stijgt een vurige smeekbede naar de hemel omhoog, en hij die deze gelovige biddende mensenschare aanschouwt, valt dan onwillekeurig van de lippen: “Heer verhoor mijn gebed”.’

’s Nachts kwam iedereen samen. ‘Het schouwspel was gewoonweg toverachtig: ontelbare lampen en lampions verlichtten straten en woud. In het onmetelijk geïmproviseerde kamp, krioelend van mensen, heerste de volmaakste orde. Geen olifant waagde zich tussen deze stromen van licht en volk. Niets is zo interessant voor een vreemdeling als een nachtelijke wandeling door de verlichte jungle waar deze duizenden mensen rusten onder de bescherming der zoete Maagd.’

Processie

Tijdens de pontificale hoogmis gingen vele tienduizenden aanwezigen ter communie. Vervolgens namen ze deel aan de processie. ‘De pelgrims stelden zich op, op het plein. Hier was een verhoog gebouwd, met bloemen, guirlanden en vlaggen versierd. Op het verhoog een draagbare troon voor het genadebeeld. De kerk moest eerst geheel ontruimd zijn, anders was het onmogelijk het beeld door de menigte heen te krijgen.

Eindelijk dan zette de machtige stoet zich in beweging. Voorop trok de Singalese muziek, die inzette met haar mooiste triomfmars. Vooraf gegaan door de kinderen met wuivende vlaggetjes en palmtakken volgde dan, door 50 sterke mannen op de hoge troon gedragen, de Koningin des Hemels en de vorstin der oerwouden van Madhu.

Het genadebeeld was omgeven door een dubbele keten van mannen-armen die het tegen de steeds opdringende menigte moesten beschermen. De processie trok voort onder de stralende vuurhemel van Ceylon. Bij dat schouwspel kostte het moeite zich in te denken dat men zich bevond in Ceylon, de sterke burcht van het boeddhisme – men waande zich eerder in een katholieke Europese grootstad.’

De bisschop van Jaffna sloot de processie af. ‘In vol ornaat zegende hij het volk. De duizendkoppige menigte was neergezonken in het stof en smeekte met vurige liefde om hulp in alle aangelegenheden, door de machtige voorspraak der Koningin van Madhu.’

Iedereen gelijk

In zijn artikelen legde de Oblaat veel nadruk op de samenstelling van de pelgrims. Onder leiding van de katholieke kerk was iedereen gelijk. ‘Het middagmaal, dat gemeenschappelijk gebruikt werd, deed terugdenken aan de eerste tijden van het christendom. Alle pelgrims zaten aan het grote “virunthu”. Wat dat betekent kan hij slechts begrijpen die de onoverbrugbare kloof kent die er bestaat tussen de verschillende kasten.

Bij deze gemeenschappelijke feestmaaltijd was er geen sprake meer van kasten: Velalers (landbouwers), carayers (vissers), nalavers (ambachtslieden) en pariahs (slaven), zaten broederlijk naast elkaar. Bij het zien van zulk een schouwspel mocht een Engelse prefect wel uitroepen: “Het is de omgekeerde Indische wereld.”‘

Giftige slangen

Bij de feestelijkheden waren niet alleen katholieken van de partij. Ook hindoes, boeddhisten en moslims hadden zich gemeld. De geestelijke gaf er een verklaring voor: het zand van Madhu had een geneeskundige werking.

Als je aan een katholieke pelgrim vroeg waarom hij naar Madhu gekomen was zou hij antwoorden: ‘Een gevaarlijke slang heeft mij gebeten – ik heb Madhu-zand ingenomen en de heilige Maagd aangeroepen, en zie nu leef ik – ik ben gekomen uit dankbaarheid.’

Breukers: ‘Voor christenen, hindoes, boeddhisten en mohammedanen is dit het onfeilbare geneesmiddel tegen vergiftigde slangenbeten, en geen pelgrim zal heengaan zonder een zakje van dit wonderbare Madhu-zand.’

Op het eiland vond je veel van die dieren. ‘Ceylon is het land der slangen. Onder de dertig verschillende soorten zijn er zeven – en vooral drie – die een dodelijk vergif afgeven. De eerste plaats wordt ingenomen door de cobra – de brilslang, een der gevaarlijkste wat vergif aangaat, der gehele wereld. Na de brilslang komt de adder en ten slotte de z.g. potlood-slang, omdat ze dun en kort is als een potlood.

Beschermd door de leer der zielsverhuizing der brahmanen en boeddhisten, krioelen ze in de nabijheid van heidense tempels. De statistieken zijn een doorslaand bewijs welk een gevaar de slangenwereld oplevert voor de bevolking. In [Brits] Indië sterven jaarlijks 20.000 mensen en in Ceylon 200 aan vergiftige slangenbeten.’

Voor slangenbezweerders was volop werkgelegenheid. ‘Door de klagende en melancholische tonen van zijn doedelzak, trekt hij ze onvermijdelijk tot zich en ontneemt ze de giftklieren. Somtijds is hij hierbij gebeten maar weet ze dan door de zogenaamde zwarte steen het vergif uit de wond te halen. Deze steen bestaat uit fijn gemalen slangentanden gemengd met vergif – dat geeft dan een soort deeg dat men enige dagen laat drogen. Dit poreus geworden mengsel wordt op de wond gelegd en trekt het vergif eruit. Het gewone geneesmiddel dat door eenieder wordt gebruikt is het koil mariendu, het Madhu-zand.’

Missionarissen konden ervan meepraten. Een van hen verhaalde: ‘Gedurende de lange jaren op Ceylon doorgebracht, heb ik veel slangen gezien en gedood en in menige omstandigheid vroeg ik me af hoe ik niet gebeten werd. Ik heb een goede engelbewaarder – dat staat buiten twijfel.

Vorige week echter, toen ik de veranda binnen trad, werd ik door een slang gebeten. Ik zal nooit die brandende gewaarwording vergeten!

Terstond, zonder een kreet – een missionaris mag niet zo gemakkelijk uiting geven aan zijn gevoel – ging ik naar mijn kamer en beschouwde de wond. Het bloed parelde uit twee steken.

Aanstonds legde ik wat Madhu-zand op de wond.

Geneeskracht

Sinds tien jaar droeg ik deze medicijn bij me, op een gelegenheid wachtende er gebruik van te maken.

Nu was het ogenblik gekomen. Zeven dagen later voel ik me tamelijk goed. En toch, het is algemeen bekend dat de beet der cobra dodelijk is, de dood na enige minuten veroorzaakt. Ik schrijf mijn behoud toe aan de heilige Maagd.’

De Oblaat was niet de enige met die overtuiging. Vanuit haar heiligdom zou Maria het zand een extra kracht geven. ‘Jaarlijks getuigen honderden zieken van dat vertrouwen na hun genezing. In de geest der pelgrims is de verering der heilige Maagd innig verbonden met de geneeskracht van het wonderbare zand. En het is te verwonderen dat Maria, die de lichamen geneest, ook de wonden heelt der arme zielen die nog zuchten in de klauwen van de duivel, door ze te voeren naar de genadebronnen van de katholieke kerk.’

‘Moge door de zegen van de Onbevlekte Moedermaagd het goddelijke eiland Lanka, zoals de Ceylonnees zijn vaderland noemt, weldra een paradijs in Gods rijk worden, een Eden onder de heidenmissies.’ Met die woorden besloot de Oblaat zijn brief uit de missie.

Zijn wens bleef niet ongehoord. In 2015 kon paus Francicus constateren dat het katholieke geloof in Madhu, Galle en Colombo vaste voet gekregen had.