Mystieke invloeden in de Godgedichten van Joost Zwagerman (2)

Mystieke invloeden in de Godgedichten van Joost Zwagerman (2)

Door Joop de Vries

Inleiding

Godgedichten die in 2020 in zijn postuum verschenen bundel ‘Verzamelde Gedichten’ zijn opgenomen, hebben veel reacties  teweeggebracht.  Vooral zijn worsteling met God wordt daarin genoemd.  Sommige recensenten  kwalificeren zijn Godgedichten als mystiek. Mystiek is echter een begrip dat zich niet eenvoudig laat duiden. De term is steeds meer geprofaniseerd en is vanuit dat perspectief als een buitenkerkelijke variant van spiritualiteit te beschouwen. 

In dit artikel benaderen we mystiek vanuit een religieuze, in het bijzonder vanuit een Augustiniaanse invalshoek. Daartoe schetsen we eerst in grote lijnen het ontstaan van de vroegchristelijke mystiek. Vervolgens komt de vraag aan de orde of er in Zwagermans Godgedichten  sprake is van ontvankelijkheid  voor Augustiniaanse mystiek.         

Ontstaan van de  christelijke mystiek

De eerste bouwstenen van de christelijke mystiek dateren van ver vóór de aanvang van de vroege Middeleeuwen (500 – 1500 n. Chr.)  Die bouwstenen rusten op de ideeënleer van  Plato (427 – 347 v. Chr.).  Deze leer houdt in dat alles wat waarneembaar is slechts  onvolmaakte afbeeldingen zijn. Er zou namelijk een volmaakte wereld achter de waarneembare  wereld schuilgaan. Plato noemt die volmaakte voorbeelden ideeën. Het is de mens gegeven door te dringen tot die ideale wereld. 

De filosoof Plotinus (207 – 270 n. Chr.) gaat  een stap verder dan Plato door te stellen dat juist de verinnerlijking – het naar binnen keren –  leidt tot het Ene, tot God. Hij beschouwt het Ene  als de kern van zijn filosofische stelsel. Het Ene emaneert, wat wil zeggen: straalt licht uit. Een licht dat echter steeds diffuser, zwakker  en tenslotte duister wordt. Die duisternis is dan onze materiële, imperfecte wereld. In zijn gedicht  Systeem geeft Zwagerman er blijk van  Plotinus te kennen.  

‘Plotinisme, kent u dat woord?’ Eh, 
nee. En opgezocht. Okee.
In ieders ziel kwinkeleert
het goddelijke en omgekeerd
vibreert ieder mensenleven
in de harteklop van God.                                                                                                                                                                                                                                                   

Het menselijk ideaal is volgens Plotinus het opstijgen van de ziel naar het Ene. Hierbij moet de ziel opgevat worden als het diepste innerlijk van de mens. De klim naar hoger wordt bereikt door onthechting van de wereld, waarna door het buiten zichzelf treden van de mens er eenheid kan ontstaan tussen God en hem. Plotinus heeft met zijn gedachtengoed  invloed gehad op de christelijke Kerkvaders, onder wie Augustinus. In hetzelfde gedicht noemt Zwagerman ook Plato. 

Augustinus van Hippo (354 – 430 n. Chr.) legt uit hoe de innerlijke weg  naar het mysterie van het leven en de kern daarvan – namelijk God – kan worden afgelegd.  Dit voortdurend pogen dichter bij het diepste wezen te komen is karakteristiek voor de mysticus zoals wij die veelvuldig in latere, geestelijke literatuur tegenkomen en waarvan de kern in Augustinus’ preken en Belijdenissen herkenbaar is. 

De geestelijke ladder  is voor Augustinus de weg om God te zoeken, tot Hem te komen, Hem te beroeren en door Hem (aan)geraakt te worden. Augustinus plaatst zich daarmee in de neoplatoonse traditie van Plotinus. Tegelijkertijd legt hij de basis waarop de middeleeuwse, met name katholieke mystiek voortbouwt. Een mystiek die doorwerkt tot in de vroeg – 21ste eeuw, tot in de  poëzie van Zwagerman. 

De opgang naar God zoals Augustinus die ruim 1600 jaar geleden heeft beschreven, herkennen we  in recentere definities.  Zo definieert dr. Smits van Waesberghe het begrip mystiek als een sterke hang  naar een inniger toegang en omgang tussen God en de mens.  Dat verlangen wordt gevoed door ervaring, gevoel, intuïtie en gebed en is vanuit  het innerlijk van de mens gericht op God. 

In deze omschrijving zitten onderscheidende kenmerken van de christelijke mystiek. Zij is Godgericht, actief, wederkerig en vindt haar oorsprong in een innerlijke wereld, namelijk in zijn ziel. Voor de jezuïet Smits van Waesberghe is mystiek  een door de Kerk gedragen en volop bloeiende loot van de (vroeg)middeleeuwse spiritualiteit. 

Zwagermans mystieke ontvankelijkheid

Wederwaardigheden in het persoonlijk leven en metafysische aanleg spelen vaak een rol in de groei naar mystieke ontvankelijkheid. Dat geldt ook voor Zwagerman. Enerzijds was hij een gevierd schrijver, dichter en essayist, manifesteerde hij zich als een eloquent spreker en werd hij geprezen om zijn kunsthistorische beschouwingen. Anderzijds voelde hij zich steeds ongelukkiger en ging zijn leven gebukt  onder tegenslagen, tegenslagen en een besef van falen. Zo zegt hij in het gedicht Sprong:

Ik sprong en haalde de annalen
noch de overkant. In zwevend
evenwicht aanvaardde ik mijn falen. 

Het begint met het afbreken van twee studies: eerst de onderwijzersopleiding en daarna de studie Nederlandse taal – en letterkunde. Maar daarin is hij geen uitzondering.  Eerder had hij gebroken met het katholieke geloof en de God uit zijn jeugd. Ook dat is heden ten dage niet shockerend. In Nederland is dat  immers al een halve eeuw schering en inslag. In het gedicht Klaar zegt Zwagerman daarover: Al vroeg had ik het wel gehad met God.  In 1998 had de zelfmoordpoging van zijn vader een veel grotere impact op zijn gemoed. Ook zijn gezondheid speelde hem parten. Hij leed aan de hem fysiek slopende ziekte van Bechterew. Zijn echtscheiding in 2010 ervoer hij als een falen. Hij leed mede daardoor aan depressies waarvan  hij moeilijk loskwam.  En de zelfmoord van zijn goede vriend, de schrijver-dichter Rogi Wieg, kort voor zijn eigen dood, liet hem verre van onberoerd. Dat alles voedde in hem een knagend gevoel van onbehagen en eenzaamheid. 

Daarnaast voelde Zwagerman  zich steeds meer als een vreemde in een grootstad. Hij verlangde daaraan te ontkomen wat niet echt lukte. De media trokken aan hem en hij liet  zich steeds verleiden om te excelleren in praatprogramma’s.  De tijdgeest verwachtte van hem  bovendien een houding  die past in een post-christelijke samenleving. Maar in feite kon Zwagerman moeilijk omgaan met bepaalde aspecten van die tijdgeest. Zelf zegt hij daarover: Nu, de vijftig voorbij, ben ik ook de schaamte voorbij, d.w.z. de schaamte om in een steeds meer van God los rakende samenleving het gesprek met God aan te gaan, zonder direct naar zijn gunsten te dingen. 

De eerste signalen van zijn geestelijke zoektocht treden – zo  hij zelf zegt – aan de oppervlakte in zijn roman Roeshoofd hemelt (2005)Zwagerman speurt in kunstboeken en literatuur rusteloos naar het oplichten van het eigenlijke ik uit het door hem verfoeide self made – ik. Hij wil de door de moderniteit en technische vernuftigheid opgeblazen ballon van het ik doorprikken (Blommestijn). 

Invloed van Augustinus op Zwagerman

Augustinus  zoekt  in de gelaagdheid van het  geheugen naar sporen van Gods aanwezigheid. Hij vindt die in het verlangen van de mens naar eeuwigheid, geluk en schoonheid. Verlangens die universeel en aangeboren zijn. Dit kennen moeten we interpreteren als  een intuïtief weten van Gods aanwezigheid. Het veronderstelt dat in de zoektocht naar God al enig Godsbesef aanwezig is. Gevolg daarvan is, aldus Augustinus, dat het gemis ervan een besef bewerkstelligt van wat men mist. Dat gegeven, namelijk het besef dat God er niet is,  keert herhaaldelijk terug  in Zwagermans poëzie. Ook hij zoekt in  het oneindige labyrint van zijn geheugen naar sporen van  God maar Hij is er niet:

Zijn grootste en finale wapenfeit:
Hij is er niet.
Hij is alomvattende
Afwezigheid
In: Bestaan.

Zwagerman gaat soms nog verder als hij in het gedicht Klaar zegt:  God moest echt uit mijn bestaan gewist [worden]En dat is moeilijk als je tegelijkertijd naar God verlangt. Hier is sprake van een botsing  tussen een intuïtieve vorm van weten en het rationeel kennen. Het gaat om een weten dat aan het kennen voorafgaat.  Een innerlijk weten waarvoor geen objectieve bewijsvoering is. Anders gezegd: Augustinus ervaart en beschouwt God als de ultieme Waarheid, waarvan het besef in het geheugen aanwezig is en waarvan ieder mens in principe weet heeft. 

De menselijke geest heeft bijgevolg weet van God.  Het Godsbesef zit  diep in hem zelf, maar  niet iedereen slaat er acht op. Augustinus zegt ook dat God niet is. Dat is een lastig zinnetje. Er hoort nog wat bij, namelijk: zoals wij denken dat Hij is. Augustinus bedoelt ermee dat we God hooguit kunnen aanraken maar  dat wij Hemniet kunnen bevatten. En dat laatste geldt in zekere zin voor Zwagerman. Hij kent God niet. Hij komt er met zijn verstand niet bij.

Ontkennen is overigens een herkenbaar fenomeen in de mystiek van Augustinus.  Hij moet in zijn jonge jaren niets van de Kerk weten. Hij wenst niet te buigen voor het Woord van God en het Oude Testament vindt hij onsamenhangend en paradoxaal. Hij bekeert zich pas in zijn drieëndertigste  levensjaar (386 n. Chr.) tot het christendom. Voor Augustinus is ontkennen een fase in de zielsopgang. God kennen – wat wil zeggen het opstijgen naar de innerlijke Godservaring – valt  niet iedereen ten deel.  Men verzet zich ertegen.  Toch kan juist via de omweg van de ontkenning zich een weg naar God openen.  Hoevelen blasfemiseerden God niet die later op hun schreden terugkeerden?

Het ontkennen van God is  een terugkerend motief in Zwagermans gedichten. De dichter voert een tweestrijd tussen het ontkennen en het  willen kennen van Hem.  Een paradox,  zo lijkt het, maar voor de mysticus herkenbaar. Ook voor Zwagerman geldt die tweestrijd als hij zegt in ‘Bestaan’

Toch is Hij hier.
Dagelijks staat Hij in mij op.
Men ziet dat niet …

Samenvattend kan met enige terughoudendheid gesteld worden dat diverse aspecten van het mystieke erfgoed van Augustinus in Zwagermans bundel zijn terug te vinden. Dat betreft het weten van God, het ontkennen van God, het tevergeefs zoeken naar Hem en het verlangen naar Hem. Daarbij zij opgemerkt dat Zwagerman daarbij op eigen wijze en bovenal intuïtief  heeft gerefereerd aan de Augustiniaanse mystiek.    

 Zie ook: De donkere nacht van Joost Zwagerman d.d. 16 oktober 2020 (1)
Beeld: Joost Zwagerman (1963-2015)